kunnen het eenvoudig niet laten zooveel mogelijk alle artillerie aan alle opdrachten te laten deelnemen. De grondoorzaak hiervan zit meestal in wanbegrippen omtrent de krachtsverhoudingen bij den vijand. In het onderhavige geval, waar een aanval werd onderno men op een versterkte stelling, moet men toch wel van te voren de overtuiging hebben gehad, dat men over overmachtige artillerie beschikte; anders onderneemt men zulk een aanval toch niet. Nu vindt men in leerboeken en voorschriften aangegeven en uitgelegd, hoe in zulk een geval de krachten der artillerie moeten worden verdeeld. Waarom moet daarvan nu in de practijk, in een normaal geval, worden afgeweken, en alle artillerie gebruikt worden als een manusje van alles? Wanneer afdeelingen uit het voorterrein moeten worden teruggeworpen, dan moet men daarvoor bepaalde artillerie aanwijzendeze kan alleen dan op de beste wijze haar taak ver vullen. Het is nagenoeg onmogelijk, dat de vijand sterke krachten in het voorterrein heeft (in het onderhavige geval was trouwens zelfs de reeds genomen voorstelling zeer zwak bezet). Met een kleine hoeveelheid artillerie moet men de vijandelijke afdeelingen in het voorterrein dus baas worden. De grootste te verwachten moeilijkheid is het steunen van de vooruitgeschoven afdeelingen door de artillerie uit de hoofdstelling. Hiertegen heeft men dus in hoofdzaak de eigen artillerie noodig, echter in zooveel mogelijk gunstige opstellingen, daar zij anders reeds bij den strijd om het voorterrein door de vijandelijke batterijen geneutraliseerd wordt. En in het bedoelde geval was dit bijna zeker het geval geweest, daar de vijand beschikte over veel hoogere waarnemingspunten dan zijn batterijstellingen. Behalve de z.g. contrabatterijen zijn noodig batterijen, die de loopgraven bevuren. Ook zij hebben hun afzonderlijke taak en dus afzonderlijke opstelling; die taak kunnen zij alleen vervullen, wanneer de vijandelijke artillerie door de contrabatterijen in be dwang wordt gehouden. Ook op tegenaanvallen moet men bedacht zijn. Zoo mogelijk, houde men ook hiervoor artillerie ter beschikking, die c. q. zelfs niet meevuurt, wellicht nog niet in stelling staat. Heeft men weinig artillerie, dan rust de taak voor het afslaan van tegenaanvallen na tuurlijkerwijze op de batterijen, die de weerstandslijn bevuurden. Het bovenstaande is geen recept, en moet evenmin beschouwd worden als tactiek „in a nutshell". In de practijk is dan ook niet alles zoo scherp omlijnd, krijgt men verwisseling in bestemming, toewijzing van een meer gecompliceerde taak aan enkele batterijen. 197

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 211