niet behoeft te gebruiken voor de nabijverdediging. Wenscht men
een hardnekking gevecht te leveren, dan zal men het vuur op groote
afstanden, dat in hoofdzaak tijdwinst belooft, desnoods laten loopen
en de artillerie intact trachten te houden voor de nabijverdediging.
Eischt het vuur op groote afstanden veel munitie, b. v. omdat
de vijand veel dekking zal vinden, dan zal men van dit vuur moeten
afzien. Leent het terrein vóór de stelling zich buitengewoon voor
bestrijking met geweer- en mitrailleurvuur, dan zal de artillerie voor
de nabijverdediging wellicht gemist kunnen worden. Levert het
voorterrein echter dekkingen op. die onmogelijk met infanterievuur
kunnen worden bestreken, dan zal men moeten besluiten de
nabijverdediging voor een groot gedeelte aan de artillerie over te
dragen. Zijn echter de dekkingen zoo zwaar, dat ook de artillerie
daartegen niet veel vermag, tenzij zij in groote hoeveelheid in
tal van fiankopstellingen kan worden geplaatst (een toestand, die
zooveel voorkomt in bergterrein bij stellingen op hoogteruggen,
dan zal men van haar gebruik voor dit doel wel moeten afzien en'
het bestrijken van de doode hoeken opdragen aan infanterie- en mi-
trailleurafdeelingen vóór de stelling.
In enkele gevallen leenen stellingen voor het vuur op groote
afstanden er zich voor, het geschut in een latere periode van den
strijd naar voren te brengen en voor de nabijverdediging te
gebruiken. Veel illusies make men zich daarvan echter niet, vooral
niet bij stellingen op hoogteruggen, waar diepe ravijnen vóór liggen.
Eén raad zou ik nog willen geven. Men bedenke toch, dat het
voornaamste gedeelte van het voorterrein nagenoeg altijd is de
immer aanwezige hoofdtoegangsweg en het aangrenzende terrein.
Zit men dus met de handen in het haar, welk mootje van het terrein
men aan het beetje artillerie te bestrijken moet geven, dan zal dit bijna
altijd de omgeving van den hoofdtoegangsweg moeten zijn.
Ik heb hierboven misschien meer gezegd, dan op den minimumaf
stand betrekking schijnt te hebben. Ik heb echter getracht eenigszins
aan te geven, hoe men kan voorkomen in de verzoeking te geraken
bij een verdedigende stelling den minimumafstand te klein te nemen.
Nogmaaltactische waarheden zijn geen wiskunstige waarheden.
Men beschouwe alles dus met een ruimen blik en trachte vooral de
principes toe te passen in overeenstemming met de omstandigheden.
November 1918.
J. B. van der Poll.
Kapiten der Artillerie.
204