Het komt m. i. vaker voor, dat een voldoend aantal getuigen b. v. een beklaagde met stelligheid ergens van betichten en dat men tóch de overtuiging mist, b. v. omdat men die getuigen onbetrouw baar vindt, dan dat men stellige overtuiging van schuld heeft en geen middelen vindt, waarop die overtuiging zou zijn te baseeren. Men spreekt zoo gemakkelijk van "ik ben overuigd", maar als men kalm en degelijk nagaat, waarop die overtuiging berust, wil die overtuiging wel eens gaan wankelen. De door Krijgsraden en Hoog Militair Gerechtshof toegepaste bewijsvoering in reclamezaken, waarbij een overtreder oorspron kelijk werd gestraft "op overtuiging", zal, als reclamant bij gebreke aan wettig bewijs, en tegen de overtuiging van den Rechter in, in het gelijk moet worden gesteld, op bedenkelijke wijze het prestige van den strafoplegger en daarmee de krijgstucht schaden. Doch heviger en in pijnlijker mate wordt dat prestige aangerand, als de Krijgsraad, die nu eenmaal door die bewijsvoering tot breedvoeriger onderzoek moet komen, reclamant in het gelijk stelt, omdat met vlag en wimpel bewezen is, dat reclamant onschuldig door zijn superieur werd gestraft na een summier onderzoek, dat ondeugdelijk was, of op een overtuiging, die, om zoo te zeggen, op niets berustte. Ook dat wil wel voorkomen. Mr. J. MEIHUIZEN. 209

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 223