5et Doorontiserp uoor de
inheemsclie militie,
Het heeft mij eenigszins verbaasd, dat tot dusverre, behalve in
een enkel dagblad en in een paar periodieken, zoo weinig aandacht
werd gewijd aan het toch zoo hoogst belangrijke vraagstuk der
inheemsche militie. Wel namen de meeste bladen het voorontwerp
met de daarbij behoorende Memorie van Toelichting vrijwel woor
delijk over, maar indien men den Open Brief van Generaal De Greve
en een enkel dagblad buiten beschouwing laat van militaire zijde
vond nog geen ampele bespreking van deze aangelegenheid plaats
althans niet in een der militaire periodieken.
De militiequaestie is echter van zulk een overwegend belang,
zoowel voor de verdere ontwikkeling van Nederlandsch-Indië, als,
in engeren zin, voor de verdediging dezer gewesten, dat ik meende
te moeten voldoen aan.de vereerende uitnoodiging van de redactie
van dit tijdschrift, om mijne inzichten omtrent de hoofdzaken van
het voorontwerp bekend te stellen.
Omtrent de hoofdzaken, en dan nog uitsluitend of althans voor
namelijk, bezien uit een militair oogpuntden politieken kant van
de quaestie zal ik niet aanroeren.
Die hoofdpunten dan, welke achtereenvolgens zullen worden
behandeld, zijn de volgende
1. de duur van het eerste-oefeningstijdperk in verband ook met de
herhalingsoefeningen
2. het vraagstuk der encadreering, zoowel voor wat betreft de
officieren als de onderofficieren.
Ad 1. De Memorie van Toelichting zegt op pag. 5
„Met betrekking tot den duur der eerste oefening zal het echter
voorshands niet mogelijk zijn geheele gelijkstelling (met de Euiopee-
sche militie) te betrachten In verband met de ervaring in het
staande leger opgedaan wordt het voorstands noodzakelijk geacht
den duur der eerste oefening langer te stellen dan voor de Euro-
peesche militie, althans wat de onbereden wapens betreft, en wel
op één jaar, tegen 8Yi maand voor de Europeesche militie".
210