Ik cursiveerde in bovenstaande aanhaling, omdat ik dit voorshands wel heel onbepaald vond. Het ontwerp erkent, dat er verschil bestaat tusschen den Europee- schen en den inheemschen milicien en taxeert, dat verschil voors hands op 314 maand opleidingsduur. Is dat verschil niet oneindig veel grooter, niet minstens een jaar en meer? En wanneer zal dat verschil verdwenen zijn? Niet eerder, dan wanneer de Inlandsche jongeling het peil van geestelijke en lichamelijke ontwikkeling heeft bereikt, waarop thans reeds de minst ontwikkelden der Europeanen staan. Het wil mij voorkomen, dat waar de militie allen, dus ook de het minst ontwikkelden der analphabeten omvat dit tijdstip nog ettelijke tientalen van jaren verwijderd zal zijn. Verder vind ik in de Memorie van Toelichting, dat het in de bedoeling ligt, dienstplichtigen, die na 814 maand blijken geven, voldoende geoefend te zijn, naar huis te zenden. Dat moeten dan beslist de „intellectuals" zijn, wie zulks be schoren zal wezen. Maar zou men, waar het aantal (een weinig) ontwikkelden momenteel nog slechts 114 a 2 °/0, en zeker niet meer, van het aantal opgekomenen bedraagt, al die ontwikkelden niet brood en broodnoodig hebben voor kadervorming? Bovendien zou er een gesplitste opleiding moeten worden gevolgd. Na 814 maand zullen de besten van een jaarklasse toch tenzij de opleiding ge scheiden wordt en zulks zou op bezwaren van tekort aan opleidend personeel stuiten evenver zijn als de mindere broeders en dus niet naar huis gestuurd kunnen worden. Beter zou het dan zijn, naar het voorkomt, de intellectueelen later te laten opkomen. Hier over echter straks meer. Gelijk gezegd, het Voorontwerp drukt het verschil tusschen den gemiddelden Inlandschen milicien en den gemiddelden Europeeschen dienstplichtige uit in 314 maand oefentijd. Naar mijn bescheiden meening zou dat verschil veel grooter moe ten zijn. Echter rijst in de eerste plaats de vraag, of een oefentijd van 814 maand voor den Europeeschen milicien voldoende moet worden geacht. In schier alle legers (Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk, Japan) werd voor de onberedenen een eerste-oefentijd van 2-jaar als voldoende maar noodig aangenomen. Holland maakte daarop een ongunstige uitzondering door dien tijd op slechts 8V2 maand te stellen. 211 I. M. T. 14 1919.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 225