worden geleerd meer dan dat zelfs, wanneer het opleidingssysteem grondig wordt herzien maar, omdat daarmede geen genoegen kan worden genomen. De vrijwilliger blijft onder de wapenen; hij blijft doorleeren dat kan en behoort althans zoo te zijn en wordt, de uitzonderingen daargelaten, na eenige jaren eerst een eenigszins bruikbaar soldaat, die echter men moge ten opzichte van den Inlander zoo verblind zijn als men wil toch gemiddeld in gevechtswaarde blijft staan bene den den gemiddelden Europeaan en Amboinees. Al zal gelijkstel- ling met dezen laatsten veel onbillijks wegnemen, veel verbetering brengen, al zal het werken op het eergevoel en op alle mogelijke deugden veel kunnen helpen, alles zelfs in sommige gevallen, ook daarvoor is tijd, lange tijd noodig en het valt niet weg te rede neeren. dat beide landaarden voor het leger niet dezelfde goede eigenschappen in dezelfde mate bezitten. De milicien gaat met groot verlof, komt in de dessa terug en loopt groote kans ik ben voorzichtig zeer veel van het geleerde spoedig te vergeten en zich weer geheel los van het militaire leven te gevoelen. Voor den milicien zal dus de eerste oefening langer en intensie ver moeten zijn nog dan voor den vrijwilliger, zoolang de milicien geestelijk en lichamelijk niet hooger staat. 't Gaat bovendien niet alleen om de oefening. Er moet meer geleerd worden en nog veel meerafgeleerd worden. Want het leger is nu eenmaal geen verzameling van individuen, maar is of moet zijn, één geheel, één organisatie, waarin de eenling niet telt en allen moeten medewerken tot nut van dat geheel. (Hygiene, netheid, behulpzaamheid, afleeren van bijgeloof, aankweeken van initiatief, overwinnen van schroom, e. d.). Dat alles kost tijd, en veel tijd. Tijd, welke bovendien buitenge woon goed moet worden besteed. Nu is er natuurlijk niets geen bezwaar tegen, diegenen, die hoo ger staan in physieke en intellectueele ontwikkeling, een verkor ting van den diensttijd toe te staan. Maar die verkorting waarmede men uiterst voorzichtig moet zijn zal gevonden moeten worden in het begin van de oefenperiode, niet aan het eind. Wanneer men de onontwikkelden, bijv. op 1 October laat opkomen, kan de eerste tijd (bijv. eenige maanden) besteed worden aan: op krachten brengen door betere voeding, aanleeren van Maleisch, lezen en schrij ven, gymnastiek en lichamelijke ontwikkeling en kunnen de meer ontwikkelden de eischen in '3 hemelsnaam niet te laag gesteld 215

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 229