ontwikkelden zal elk jaar toenemen; de jaarklasse zal dus ook elk jaar grooter kunnen worden; de registratie wordt eenvoudiger of liever gezegd mogelijk en het geven van compensaties—waartoe men toch ook voor de ongeletterden, die hebben gediend, wel zal moeten komen kan naar billijker maatstaf plaats hebbenen de kadervorming (die van goed kader) komt niet in het gedrang. „De weermacht zal aan een groot deel des volks vreemd blijven", zegt de Memorie van Toelichtingen verder. Dat is juist, maar hetzelfde verschijnsel doet zich ook bij het Regeeringsvoorstel voor, alleen met een ander deel, en ik zie niet in, dat de quaiiteit van het leger, een zekerheidsfactor voor elk land, mag worden achtergesteld ter wille van de opvoeding van een klein deel des volks, dat die opvoeding ook wel op andere wijze dan in het leger kan bekomen. In elk geval is hier aanwezig de erkenning, dat van het leger een zekere, een groote opvoedende kracht uitgaat; een oordeel, dat ook door de meeste schrijvers wordt erkend, zelfs door hen, die pleiten voor nog korteren oefentijd. (Zie het artikel van den Heer K. in het Vrijzinnig Weekblad van 4 Januari 1919, pag. 431). Maar, zoo zou ik willen vragen, wat is er dan tegen, om hen die zegeningen langer dan één jaar te doen genieten? Het bezwaar, dat Generaal De Greve in zijn reeds eerder genoemde Open Brief aanvoert omtrent het niet aanwezig zijn van een burgerlijken stand, bestaat zeer zeker. En toch acht ik dat voor het leger niet van onoverkomelijken aard. Het geknoei kan ten deele worden voorkomen door het recht van reclame aan iedereen toe te kennen, ook aan hen, die re clameeren, omdat een ander niet aan de loting heeft deelgenomen. Dit recht volgt logisch uit de redactie van Artikel 18, dat spreekt van „belanghebbende lotelingen". Indien bij het lotingsysteem door of ten behoeve van den in- tellectueelen Inlander geknoeid kan worden, dan zal die mogelijk heid ook, zij het in mindere mate, bestaan, wanneer alleen de geletterden worden ingelijfd. Als bezwaar tegen het laatste systeem wordt ook wel aangevoerd, dat men zoodoende den druk legt op hen, die daardoor het meest getroffen worden en dat de bloem van de natie in een komenden oorlog zou vallen, terwijl het overige deel gespaard zou worden. De uitslag van een met eenvoudige bevolkingsregistratie onder de meest gunstige omstandigheden in het Soekaboemische genomen proef spreekt boekdeelen. 218

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 232