Zeker voor wat betreft officieren.
Eenheid in het officierskorps heeft naar mijne meening de vol
gende voordeelen:
1. Het aanzien van den officier, in een militieleger nog een factor
van meer beteekenis dan in een staand leger, wordt verhoogd.
2. Er zal geen klasse van huis uit ontevredenen bestaan.
3. Men zal aan alle officieren gelegenheid kunnen geven om de
opleiding der recruten van staand leger en militair leger ter hand
te nemen; het leeren kennen van beide legersoorten zal de onder
linge appreciatie bevorderen en der leering ten goede komen.
4. Alle officieren zullen op hun beurt op expeditie of excursie
kunnen gaan, indien zij zulks wenschen en het leven te velde
al dan niet tegen een werkelijken vijand leeren kennen; wat
voor hun militaire vorming wenschelijk, zelfs noodzakelijk kan
zijn.
5. Alle sleurgang een van de kankers van een leger, als het Ne-
derlandsche jaren lang is geweest verdwijnt.
In korte trekken zij thans aangegeven, hoe ik mij de opleiding
tot officier denk:
Men stichte hier te lande een Militaire Academie en een Cadet
tenschool, beide met driejarigen cursus.
Op de M.A. hebben toegang jongelui met einddiploma H.B.S.
en Cadetten van de C.S.
Op de C.S. worden toegelaten jongens, die de 2de klasse der H.B.S.
of soortgelijke inrichting met goed gevolg hebben doorloopen, alsmede
zij, die aan het toelatingsexamen voor de C.S. hebben voldaan.
Het onderwijs aan deze inrichting zij geheel gelijkwaardig aan
dat op de H.B S., zoodat aan hen, die op de M. A komen, het
getuigenschrift gelijk staande met einddiploma, kan worden afge
geven. Leeftijd voor toelating H18 jaar.
(Ik moet hier mededeelen, dat ik een C. S. alleen ingevoerd wil
zien, omdat het hier niet anders kan. Principieel ben ik er tegen,
om jongens op dien leeftijd reeds een beroepskeuze te laten doen
of hen deze te laten opdringen; en derhalve voor Nederland zeker
geen voorstander van die inrichting)
De Militaire Academie die, naar ik hoop, in de toekomst
even goed het praedicaat Koninklijke zal mogen verwerven als de
Kilacadmon in Breda dient op denzelfden leest te zijn geschoeid
als de Bredasche, waartegen naar het voorkomt, geen bezwaar zal
kunnen bestaan.
226