Het regeeringsontwerp, vreest, dat men geen toeloop zal krijgen,
indien men de eischen niet lager stelt. Omdat er onvoldoende jongelui
zijn met den vereischten ontwikkelingsgraad. Ik voor mij vrees
echter, dat men onvoldoende liefhebbers zal krijgen, indien men hen
een tweederangspositie aanbiedt.
Men zal die positie aanlokkelijk moeten maken niet door een
speculatie op de mogelijk bestaande gemakzucht of Indische in
dolentie, maar door op het eergevoel te werken. Dat eergevoel
wordt immers altijd uitgespeeld, als men wil betoogen, dat de
Inlandsche soldaat evengoed kan zijn als zijn Amboineesche of
Europeesche kameraad. Waarom zou men dat eergevoel dan hier
geheel op zijde willen zetten
De Inlandsche milicien zal geheel gelijk staan in behandeling en
betaling met den Europeesche en deze weer met den Europee-
schen vrijwilliger. Voor de officieren echter wordt een onderscheid
voorgesteld
Het spreekt vanzelf, dat men met een dergelijk opleidingssysteem
eerst over eenige jaren minimum drie na instelling der M. A.
- officieren kan krijgen.
Tot zoolang moet men dus officieren van het staande leger bij
de militietroepen indeelen.
Bij het staande leger heerscht een tekort, zeker. Maar het lijdt
geen twijfel, of men zal ook onder de beroepsofficieren van het
Nederlandsche leger er genoeg vinden, genegen om voor drie of
vijf jaren hier gedetacheerd te worden, mits de officierspositie
aihier grondig herzien wordt. Verder zou het aantal onderluitenants
kunnen worden uitgebreid, onder meer, door Nederlandsche onder-
oificieren in Nederland gelegenheid te geven, examen voor dien
rang af te leggen. Kennis van Maleisch kan daarbij desnoods vervallen.
Ook de uit Nederland gedetacheerde officieren kennen van die taal
meestal geen woord. Men kan dan de uit Nederland komenden
allereerst indeelen bij de Europeesche compagnieën.
(Onder de adjudant-onderofficieren en sergeant-majoors-instructeur
in Nederland zijn zeer goed onderlegde personen vooral bij de
bereden wapens die in niet te langen tijd voor onderluitenant zou
den kunnen worden opgeleid onder leiding van in Nederland ver
toevende Indische officieren).
Voor zooveel mogelijk echter recruteere men den onderluitenant
uit het Indische kader, dat spreekt.
Verder zal het noodig zijn, onverwijld het aantal voor lndië be
stemde plaatsen aan C. S„ H. C. en K. M. A. aanzienlijk uit te breiden.
227
I. M. T. 15 1919.