Een en ander oner de noedering onzer legerpaarden, Ondergeteekende stelt zich hier tot doel in een paar opstellen een en ander mede te deelen omtrent de voederleer in het algemeen en de voedering cnzer legerpaarden in het bijzonder, zonder zich daarbij gebonden te achten aan de traditioneele volgorde van de gedegen boekwerken op dit gebied. Verkieslijker komt het hem voor zich te laten leiden door de meerdere of mindere actualiteit, of wel door de grootere of kleinere belangstelling, welke bepaalde onderdeelen voor hem zelf bezitten. Men verwachte dan ook geen afgerond geheel, maar slechts enkele beschouwingen op het gebied der voe derleer, voor zoover die voor de voedering van onze legerpaarden van onmiddellijk belang worden geacht. Met uitzondering van een korte periode omstreeks de jaren 1910 t/m 1912, toen haksel van padistroo en boengkil van den aardnoot werd verstrekt, hebben de rantsoenen onzer legerpaarden, voor wat de plantaardige bestanddeelen betreft, steeds uit gras en gaba (of padi) bestaan. In 1864 bestond het dagrantsoen voor onze Sandelhouts en Ma- kassaren als in 1842 vastgesteld - uit 65 Amsterdamsche ponden gras 32 K. G.) en 2,5 Amsterdamsch pond padi 1,2 K. G.). De verhouding tusschen de hoeveelheden groenvoer en graanvoer was toen derhalve heel anders dan tegenwoordig, nu wij aan de inheem- sche paarden van dezelfde taille als de toenmalige 25 K. G. gras en 2,5 a 3,5 K. G. gaba per dag verstrekken. In die jaren was het leger heel wat minder sterk aan paarden, zooals blijkt uit een rapport van den luitenant-kolonel HEijNd) in '1851 aan het legerbestuur aangeboden, maar blijkbaar enkele jaren vroeger samengesteldhetwelk spreekt van een sterkte van nog geen duizend legerpaarden, terwijl wij thans op Java alleen, de officierspaarden inbegrepen, ongeveer drie duizend tellen. (1) Zie P. H. van der Kemp. De eerste pogingen tot het verkrijgen van een gouvernementsveeartsenijdienst. Tijdschrift voor Nijverheid en Land bouw, 1888, deei XXXVII. 233

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 247