niers zijn bereid de meest moeilijke vluchten te makenwat meer zegt, zij vragen er met aandrang om. Gewacht dient echter te worden tot de genoemde noodlandings terreinen gereed zijn en moderne toestellen beschikbaar zijn. Temeer is dit standpunt te verdedigen, omdat voldoende is aangetoond door de vliegeniers van de Nederlandsch-Indische Vliegafdeeling, dat de atmosferische toestanden geen beletsel vormen voor het vliegen over land in Indië. Majoor der Genie, Commandant der Vliegafdeeling Naschrift I. De mededeelingen van den Majoor Vogelesang doorlezende, valt er van mijn kant eigenlijk niet veel meer op te zeggen. De terecht- zettingen aan mijn adres zijn ongeveer identiek met die in het artikel van den Heer leendertz in het Februarinummer, zoodat ik belang stellenden gevoegelijk naar mijn naschrift onder dat artikel mag verwijzen. Daar de Heer Vogelesang het „heusch niet noodig" vindt, dat ik aan de hand van eenige theoretische beschouwingen, de bruik baarheid der Martin-machines trachtte aan te toonen, zij medegedeeld, dat ik daartoe overging naar aanleiding van verzoeken, van ver schillende zijden gedaan. Dat het publiek zich nog interesseert voor vliegzaken, blijkt ook daaruit, dat bijna alle bladen resumé's hebben opgenomen van het bewuste artikel. Ik juich het ook ten zeerste toe, dat de commandant der proefvliegafdeeling thans in eigen persoon het doen en laten der vliegafdeeling in het openbaar be spreekt en een resumé geeft van de ontwikkeling der Indische vliegerij. Het kan alleen ten goede van de zaak komen. Wat het ongeluk van Onderluitenant Mosselman betreft, verwijs ik naar mijn vorige aanteekeningen. De Heer Mosselman herinnert zich misschien nog, hoe hij aanvankelijk het ongeval toeschreef aan een niet goed functioneeren van den motor, waarop ik zelf hem op de ongerijmdheid daarvan wees, aangezien zijn motor reeds stopgezet 255 C. L. VOQELESANG.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 269