Mijn opmerking veronderstelde dus een zekere voorbarigheid bij het bouwen van het vliegkamp te Soekamiskin, doch dit vond be vestiging in het antwoord van den Regeeringsgemachtigde, dat ik, voor zoover het op het onderhavige onderwerp betrekking heeft, hieronder laat volgen. Ik wil alleen dit zeggen, dat, toen men begon met de „oprichting van vliegkampen, men niet zoo op de hoogte was van „de eischen, die men aan een vliegschool moest stellen, als de ervaring „thans heeft geleerd. Zooals in het Regeeringsantwoord is mede gedeeld, heeft men bij de oprichting van het vliegkamp te Soekamiskin „in hoofdzaak overwogen, welke plaats als zoodanig voor het le- „ger in oorlogstijd de gunstigste was. De kwestie van een vliegschool „is daarbij eigenlijk niet voldoende tot haar recht gekomen, het- „geen echter in het geheel niet zeggen wil, dat het als zoodanig „minder geschikt zijn. De ongelukken in den laatsten tijd voorgekomen „hebben dit punt nader naar voren gebracht en is men zich gaan „afvragen of de luchttoestand voldoende bekend is, om het „vliegterrein ook als vliegschool te kunnen behouden. Daarnaar „wordt een wetenschappelijk onderzoek ingesteld, dat zal hebben „uit te maken, waaraan men zich te houden heeft. Vóór dat onder hoek is afgeloopen, kan men niet beslissen, wat de meest gunstige „plaats is voor een vliegschool. „Ik betreur het, dat men er niet vroeger aan gedacht heeft (1), maar „ik moet er dadelijk bijzeggen, dat in een korte spanne tijds de „wetenschap in dit opzicht zoo'n enorme vlucht heeft genomen, dat „ik nu niet met volle overtuiging zou kunnen zeggen, dat dit een „tekortkoming is geweest(2). Mij dunkt, dat de Regeeringsgemachtigde en ik het eigenlijk met elkander eens zijn. Nu geeft Majoor VOGELESANG een betoog, waaruit blijken moet, dat de beweeglijkheid van de lucht boven de hoogvlakte grooter is dan boven de laagvlakte en hij voegt daarbij de verzekering, dat bij de keuze van Soekamiskin overwogen is, dat een vliegkamp al hier als leerterrein niet zoo goed als Kali-Djati zou voldoen. Zelfs verwachtte men hier meer bezwaren dan in het voorloopige kamp te Rantjaekek, waar het „enorm" was meegevallen. Nu zou men nog kunnen vragen, waarom niet het terrein bij Rantjaekek zoodanig opgehoogd, dat het ook in den regentijd bruikbaar zou zijn, in plaats van een kamp te gaan bouwen bij Soekamiskin, waarvan 258 (1) Cursiveering van mij. (2) I. M. T 1919, blz. 92 en 93.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 272