had en, natuurlijk ook wegens gebleken geschiktheid, hem naast zijne geringe werkzaamheden als werktuigkundige de taak van instructeur opgedragen werd. Men mag de vliegafdeeling gelukkig prijzen, dat zij de beschikking had over iemand van zoo veelzij dige bekwaamheid, maar dit is een uitzonderingstoestand, dien een buitenstaander niet verwachten kan. Ad 4. Mijne opmerkingen over het toekennen van eene geldelijke uitkeering aan de betrekkingen van verongelukte vliegers, een on derwerp ook besproken in het Orgaan der N. 1. O. V., 1918 No. 10, laat Majoor Vogelesang buiten beschouwing. Dankbaar onderga ik het verwijt van dan Heer Vogelesang, dat ik nimmer ter plaatse' heb nagegaan, wat de vliegafdeeling heeft gepraesteerdik zeg dankbaar, omdat uit dat verwijt blijkt, dat het vliegkamp voor alle belangstellenden openstaat. Vroeger was het anders, zooals sommige weetgierige journalisten ondervonden heb ben. Overigens kan men ook veel buiten een vliegkamp te weten komen, b. v. uit het artikel van den Heer van Hutten in het Orgaan der N. I. O. V., 1918 No. 10, ook uit de Memorie van Ant woord betreffende de aanvullingsbegrooting 1919 en het antwoord van den Regeeringsgemachtigde op 3 Dec. 1918. Wellicht kan de Heer Vogelesang ons nog mededeelen, waarom de oefeningen met de in Sept. 1918 uit Amerika ontvangen vliegtuigen met weinig succes voortgezet werden. Ik weet niet, waarom het noodig is, dat de Heer Vogelesang verzekert, dat het onzen vliegers niet aan moed ontbreekt, dat zij bereid zijn de meest moeilijke vluchten te maken, dat zij zelfs met aandrang daarom vragen. Ik en hoogstwaarschijnlijk iedereen met mij hebben nooit daaraan getwijfeld. J. C. Pabst. 260

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 274