Trek de noordlijn op het papier door de deelstepen 0—180 van de
binnenste verdeeling van de plaat te verbinden.
Hierna kan men met de eigenlijke opmeting beginnen.
Richt van uit het beginpunt van de meting op de hierna in te
nemen standplaats, maak de magneetnaald vrij en lees het azimuth
op den verdeelden rand af.
Kies op het papier een punt, waar men de teekening wenscht
te beginnen.
Rol het papier op of af, tot het punt komt ter hoogte van het middel
punt van de verdeelde plaat en schuif deze naar rechts of naar
links tot het middelpunt met het punt op het papier samen valt en
trek de lijn in de richting van de deelstreep van de binnenste ver
deeling, overeenkomende met het afgelezen azimuth, op het kompas
Ga naar de tweede standplaats, pas of meet den afstand af en
zet dezen uit, met behulp van de concentrische cirkels.
Rol het papier om de onderste rol en verplaats het middelpunt
van de plaat tot dit met het tweede punt samenvalt en bepaal het
azimuth naar de volgende standplaats, enz.
Bepaal voor de vastlegging van een punt, gelegen terzijde van
de meetlijn, het azimuth naar dit punt van uit een van de stand
plaatsen en zet dit op het papier hier vandaan uit.
Bepaal van uit de volgende standplaats eveneens het azimuth naar
dit punt en zet deze richting uit. Het snijpunt van deze lijnen geeft
de ligging van het punt aan.
Bij het bepalen van het azimuth naar een punt, dat ver af is
gelegen, bijv.' 403 M., wachte men met het aflezen tot de naald geheel
tot rust is gekomen; is het punt dichtbij gelegen, dan neme men
het gemiddelde van de uitwijking van den rand.
Bij voorbeeld, wanneer de naald bijna tot rust gekomen zich be
weegt van 250 graden tot 270 graden, dan is de gemiddelde aflezing 260.
Bij het richten op punten, op grooten afstand gelegen, houde
men het planchet horizontaal ongeveer ter hoogte van het oog, ten
einde nauwkeurig te kunnen richten. Is deze afstand minder groot,
dan kan het richten geschieden, terwijl het planchet lager wordt
gehouden.
Voorbeeld. Stel, dat het azimuth van de lijn, die begin- en eindpunt
van de meting verbindt, volgens de kaart of het kompas 22 gra
den bedraagt.
Draai de plaat en klem deze zoodanig vast, dat de deelstreep 22
(buitenste verdeeling) zich bevindt tegenover de indexlijn van het
plaatje op den arm van de platte staaf.
Trek de noordlijn door de deelstreep 0 of N en de deelstreep
180 of S.
Richt naar de volgende standplaats en bepaal het azimuth door
het bedrag van de deelstreep van den rand gelegen loodrecht onder
de indexstreep, welke op het micaplaatje van de boussole is aan
gebracht, af te lezen, bijvoorbeeld 340 graden.
267