in dezen stellingoorlog niet meer bij den aanvaller zullen zij uit den aard der zaak nog wél voorkomen. Voorwagens en cais sons waren elders opgesteld. De verliezen aan paarden waren, naar wat ik daarvan hoorde, opmerkelijk gering. De mij verstrekte opgave kan wellicht geflat teerd zijnmen zeide mij, dat bij de divisiën op de minder bloot gestelde gedeelten van het front de verliezen door vuur per maand en per divisie niet meer dan 3 a 4 paarden bedragen en dat er dit lijkt wel onwaarschijnlijk, het is eene mededeeling, die ik niet heb kunnen controleeren in November 1916 nog 70% van de paarden aanwezig was, waarmee oorspronkelijk was uitgerukt. Aanvulling zou hoofdzakelijk plaats hebben uit buitgemaakte paarden. De talrijke paarden, die ik zag, zagen er vrij wel zonder uitzon dering buitengewoon goed uit, goed gevoed, sievig, flink in t vleesch (2), goed op adem, goed onderhouden, dikwijls glanzende robe (speciaal de rijpaarden; de koudbloedige trekpaarden hadden al voor een groot deel de winterharen). Zeer opvallend was ook de zorg voor de tenue en de uiterlijke discipline. Rustende troepen zagen er keurig uit, geen schijn of schaduw van slordigheid of onverzorgde kleeding. Na ruim iwee jaren oorlog was het groeten, het melden, de omgang tusschen meerderen en minderen nog precies hetzelfde als in vredestijd. Het was waarlijk een lust, het salueeren te zienzoowel in het binnenland als aan het front vlogen de armen met een ruk omhoog en de hoofden ter zijde. Zooeven had ik het over de vernielde dorpen, waar wij dooi kwamen. Het vuur op die dorpen achter de vuurlinie, wel te onderscheiden'van die in de vuurlinie, wordt niet afgegeven, omdat de vijand wéét, dat er zich reserves bevinden. Immers, die reserves verdwijnen bij het eerste schot in de bestaand hebbende, gegraven of versterkte kelders, die bij ongeveer alle huizen staan aangegeven met „Keiler fürMann". Het beschieten zou dus over het algemeen weinig of geen uitwerking hebben. De vernieling dezer dorpen is dan ook hoofdzakelijk gevolg van beschietingen, welke voornamelijk in de schemeringsuren plaats hebben, als de vijand weet of vermoedt, dat uit de dorpen troepen uitrukken voor ver sterking, aflossen of eten brengen. Het zijn dan in de eerste plaats de uitgangen, die onder vuur genomen worden. (1) Zie echter, voor latere opvattingen hieromtrent, het verslag over de reis naar den Chemin des Dames en het Riga-front. (2) Zie echter ook het onder (1) bedoelde verslag. 235

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 309