Uit officieele statistieken, die ik ter inzage kreeg omtrent krijgs gevangenen, bleek mij, dat zoowel bij de Franschen als bij de Engelschen, die aan de Somme streden, ongeveer de helft der soldaten van 18 tot 24 jaar oud was. Ook bleek daaruit, dat het aantal Engelschen, dat krijgsgevangenen gemaakt werd, dubbel zoo groot was, als dat der Frar.schen, terwijl toch aan de Somme veel meer Franschen dan Engelschen streden; de Engelschen zouden het dus blijkbaar eerder opgeven dan hun Fransche wapenbroeders. Dit en tevens, dat de Franschen hardnekkiger vechten of aan meer gewaagde, dan wel verder doorgezette ondernemingen deelnemen bleek mede uit die statistieken, welke o,a. vermelden, dat van de Engelsche krijgsgevangenen ruim 17 pCt, van de Franschen bijna 37 pCt. eens of meermalen gewond waren. Zoo min als bij Franschen en Engelschen tenzij als uitzon deringsgevallen (ik sprak een gevangen Canadees van 58 jaar) zeer jonge of zeer oude soldaten gevonden worden, evenmin was da^ in het Duitsche leger het geval. Noch aan het Somme-front, waar ik dagen lang groote massa's Duitsche soldaten kon zien en speciaal daar op lette, noch later op reis naar Berlijn of in de hoofdstad zelf waren bejaarde of „blutjunge" soldaten te zien. Zoowel van militaire als van burgerzijde vernam ik bovendien, dat de Duitsche soldaten, zoodra zij 45 jaar oud worden, uit het leger worden ontslagenge gradueerden, waaraan meer behoefte bestaat, houdt men wel langer in dienst. Het is intusschen, volgens andere zegslieden, niet uit gesloten, dat mannen van meer dan 45-jarigen leeftijd nog wel nu en dan gebezigd worden voor bewakingsdiensten bij bruggen, langs de spoorwegen, aan de grens e.d. Een belangrijk vraagstuk is ook de aanvulling van het officiers korps, waarin voor een zeer groot gedeelte voorzien wordt door snelle opleiding van reserve-officieren. Eene aannemelijke lezing van de ter zake gevonden oplossing is de volgende: Vooreerst be schikte Duitschland over een zeer groot aantal officieren der Re serve, op de bekende wijze gevormdi die bij het uitbreken van den oorlog in dienst zijn gesteld, voor verreweg het grootste deel ech ter ook dadelijk een commando kregen en dus niet meer voor aan vulling in aanmerking kwamen. Voor die aanvulling is men als volgt te werk gegaan: vanaf het begin van den oorlog hebben zich een groot aantal men zegt meer dan een millioen in de twee eerste jaren van den oorlog „Kriegsfreiwillige" aangemeld, waar onder een groot getal „Abituriënten" van verschillende middelbare scholen. Van deze ontwikkelden werden en worden zij, die de 289

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 313