Etende in hotels of restaurants merkte men af heel weinig van tekorten. Het vleesch werd wel in kleine dagporties toegemeten, maar daar voor gebruik van visch, gevogelte en (gedeeltelijk) wild geen beperking bestond, kon men zich nog zeer behoorlijk voeden en tegen volstrekt niet hooge prijzen. Sommige krijgsgevangenen, die ik sprak, klaagden wel over het eten, maar men moet daarbij niet vergeten, vooreerst, dat zij van het Fransche en Engelsche Front kwamen, waar werkelijk een soort over vloed schijnt te heerschen, ten tweede dat het menu van een gevange ne, ook van een krijgsgevangene, als regel niet luxueus en overvloedig is, noch behoeft te zijn (de gevangenen in het verzamelkamp aan het front, dat ik bezocht, verrichtten geen werk, wachtten slechts op verdere doorzending) en dat Duitschland, hetwelk zoo enorme massa's krijgsgevangenen te voeden heeft, wel tot eenige zuinig heid daarin verplicht is; ten derde en ten slotte, dat men van Duitschland niet in billijkheid eischen mag, dat, terwijl het eigen volk zooveel te kort komt, het den gevangenen van de volken, die het openlijk op zijne uithongering toeleggen, méér zal geven dan voor behoorlijke instandhouding vanjeven en gezondheid noodig is. Bijzonder opvallend was bij ons bezoek aan de krijgsgevangenen de blijkbaar zéér koele verstandhouding tusschen Franschen en En- gelschen. Soldaten van beide nationaliteiten vroeg ik naar hunne onderlinge verhouding en bekwam daarop antwoorden, die duide lijk aantoonden, dat ze al zeldzaam weinig voor elkaar gevoelden. Zij vermengden zich ook niet met elkaar om met ons, de neutrale bezoekers, te spreken; de Engelschen bleven bij elkaar en de Fran schen op een afstand eveneens afzonderlijk. Uit mededeelmgen van met het toezicht op de krijgsgevangenen belaste officieren en uit mij ter inzage gegeven afschriften van rap porten omtrent hunne stemming en onderlinge verhouding, rappor ten, uit den aard der zaak opgemaakt naar aanleiding van verkla ringen en verhooren der krijgsgevangenen, bleek ook telkens de weinig hartelijke, zoo al bestaande wapen broederschap tusschen de soldaten van de twee geallieerde legers. Mag men die mededeelingen en rapporten gelooven, dan zou er onder de Fransche soldaten een sterk groeiende antipathie zijn te gen de Engelschen, zoowel wegens het veel geringer aandeel, dat dezen namen en nog altijd trachten te nemen aan de krijgsver richtingen, als wegens hun frivool en zelfbewust optreden achter het front in het Fransche Vaderland. De rapporten vermelden uit drukkingen van Fransche soldaten (tot 14 verschillende divisiën 292

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 316