behoorende) omtrent de Engelsche, waarvan sommige zijn: „Ama
teurs", „Soldats de papier", „lis sont bons pour rien", „Ilsnemar-
chent pas", „Nous ne travailions que pour eux". (1)
Van de Engelschen vindt men dergelijke gevoelens tegenover hun
ne bondgenooten in 't geheel niet vermeld, wat wellicht het gevolg
kan zijn van hun tot arrogance neigende zelfbewustheid. In die
zelfbewustheid gevoelden zij zich ondanks het geringe aandeel, dat
zij gedurende de eerste twee oorlogsjaren aan de krijgsverrichtingen
genomen hadden, altijd als de redders van Frankrijk.
Het overheerschende gevoel bij pas gemaakte gevangenen, van
welke nationaliteit ook, schijnt te zijn dat van groote, eindelijk
verkregen rust. Eerst in de tweede plaats wordt ook, vrij wel alge
meen, de verkregen veiligheid op prijs gesteld. Zeer talrijk waren
ook de verklaringen omtrent het individueei genoeg hebben van
den oorlog, hoe dapper en uitmuntend men ook tot het laatst moge
gestreden hebben. Toch valt er nog altijd volgens de zooeven
aangehaalde rapporten een groot onderscheid op te merken tus-
schen diezelfde gevoelens van Franschen en Engelschen. Terwijl de
laatsten toch, hoezeer ook voor hun persoon vaak „sick of the war",
onwrikbaar blijven gelooven, dat de eindoverwinning aan hun land
zal zijn en dus onvoorwaardelijk gestemd zijn voor doorzetten,
waren er onder de Fransche zeer velen, die voor zichzelf en hun
land verklaarden „II vaudrait mieux s'arranger".
De omstandigheid, dat in bedoelde rapporten juist van den voor
Duitschland gevaarlijksten der twee vijanden verklaard wordt, dat
diens leger voor oorlog tot het uiterste is, maakt het aannemelijk,
dat die rapporten, zoo ze al geflatteerd zijn, toch een grooten kern
van waarheid bevatten. Het was ook overigens niet zoo onaanne
melijk, dat het Fransche volk (wél te onderscheiden van de Fran
sche regeering) het hopelooze ging inzien van een oorlog, die het
kinderarme land ten slotte aan den rand van het verderf zou kun
nen brengenof daarover heen!
Alvorens over de meergenoemde rapporten af te stappen, moge
nog met enkele woorden daaruit vermeld worden een (zeer algemeen)
oordeel over kader en officieren der Engelschen. De oude beroepson-
Ik wil er hier nog eens uitdrukkelijk op wijzen, dat het hier
vermelde dateert van November 19J6. Nu er weder m'eer dan een jaar
verloopen is.' waarin de Engelschen zich werkelijk bijzonder krachtig en
kranig geweerd hebben, zal het oordeel der Franschen over de Britten
wel aanmerkelijk gunstiger zijn.
293