Juist dezer dagen, ultimo 1917, las ik van een oorlogscorres
pondent der „Nordd. Allg. Zeit." het volgende over bij Kamerijk
buiten gevecht gestelde tanks»
„Drie en zestig van deze vernielde voertuigen liggen binnen de
„Duiische linie, gedeeltelijk in groepen bij elkaar, gedeeltelijk
„op eenigen afstand van elkander over het land verspreid.
„Van alles, wat ik in het vierde oorlogsjaar voor ontzettends gezien
„heb op de slagvelden, is de aanblik van de lijken der tankbezet-
„tingen het gruwelijkste. Het zijn tooneelen, die het bloed in de
„aderen doen stollen. De meeste bemanningen zijn verbrand door
„de ontploffende benzine in de als een bakoven gesloten tanks, de
„andere zijn als muizen in een val verdronken, doordat hunne voer
tuigen, door artillerievuur of handgranaten stuurloos geworden, in
„vijvers of stroompjes zijn gereden. De lijken van de verbranden
„zijn overdekt met wonden van de duizenden door den gloed ont
plofte machinegeweerpatronen en van de scherven van kleine hand
granaten".
Van andere nieuwe, voor een deel uit het verleden herboren
oorlogsmiddelen, komen nog de volgende voor eene korte bespre
king in aanmerking:
Handgranaten. De ons vertoonde handgranaten (zie fig. 5.)
waren lijdprojectielen. Op een in de lengte doorboorde houten
steel is een bus van blik bevestigd, waarin de sterk-explosieve
lading en een aantal ijzerscherven. Voor het wegslingeren wordt
aan een touwtje getrokken, dat door de doorboring van de steel
loopt en een in de bus geplaatst pijpje doet ontbranden. Het vuur
deelt zich mede aan een eind vuurkoord, dat na seconde de ont
ploffing teweegbrengt. Ze hangen in een zeker aantal aan den gordel.
Zeer geoefende handgranaatwerpers hebben het gebracht tot 40
worpen per minuut, indien achter hen één of twee personen staan,
die zonder ophouden de projectielen aangeven.
Bij het ontruimen van een loopgraaf, waarin men is doorge
drongen, wordt door 2 tot 5 werpers (naargelang de ruimte) opge
rukt tot de schouderweer, waarachter de vijand nog stand houdt,
over die schouderweer de handgranaten geslingerd, welke door achter
hen komenden voor zooveel noodig worden aangereikt en zoo het
volgende stuk loopgraaf gezuiverd, waarin dan wordt doorgedrongen
om op dezelfde wijze voort te gaan. De afdeeling wordt in den
rug gedekt bij de schouderweer, die aan de andere zijde het stuk
loopgraaf afsluit, door eenige manschappen, welke een tegenaanval
van die zijde met geweervuur te keeren hebben.
295
I. M. T. 19 1919.