afdeeling te vormen, voldoende sterk om geheel zelfstandig in oor logstijd den spoorwegarbeid te kunnen verrichten, het niet te ver antwoorden zou zijn haar aan verliezen door vijandelijk vuur bloot te stellen. Ze mag dus alleen buiten 's vijands vuurbereik tewerk gesteld worden en kan in verband daarmee een veel geringere sterkte krijgen dan ze te voren had. Mocht dit motief van onmacht inderdaad bij de inkrimping hebben voorgezeten, dan zou het jaar daarna een ongerijmdheid zijn begaan door bij de afdeeling de revolvei als vuurwapen te vervangen door de karabijn. Wanneer we verder bedenken, dat op het oogenblik, dat we dit schrijven, van die sterkte der afdeeling nog 3, zegge één, twee, drie spoorwegwerkers aanwezig zijn, dan zal wel niemand het den Kapitein Beumer betwisten, dat ook in dit opzicht de invoering van militieplicht ons aanzienlijke verbetering zal kunnen brengen. Maar dan moet die verbetering ook onverwijld tot stand gebracht worden en moet er niet meerdere jaren gewacht behoeven te worden op de opkomst der eerste spoorwegmiliciens. Ik vestig in dit verband nog de aandacht op het debat gehouden na afloop van de lezing van den Kapitein van Munnekrede betref fende de oorlogvoering in het polderland (K. W. 1917-'18)-. Omtrent het instituut der wegtroepen merkte deze officier op: „Ik geef echter „de voorkeur aan een militaire organisatie, omdat ik daarvan meer „verwacht, niet het minst, omdat het werken aan de wegen ook binnen 's vijands vuurbereik zal moeten geschieden; dit mag niet „worden vergeten". Ook de Kapitein Beckman is blijkens I. M.T. 1918 No. 8 niet gunstig gestemd t. o. v. het gebruik van burgerwerklieden. De vraag doet zich thans voor, hoeveel spoorwegtroepen we in oorlogstijd noodig zullen hebben, hoe ze moeten zijn uitgerust en op welke wijze hun opleiding en oefening zal moeten worden geregeld? Een positief antwoord op al deze vragen waag ik niet te geven. Wel kunnen aan de hand van de in andere rijken opgedane oor logservaring op dit gebied eenige gevolgtrekkingen worden gemaakt, die mogelijk van dienst kunnen zijn bij de latere uitwerking van deze aangelegenheden. In de meeste landen heeft men de spoorwegtroepen gesplitst in technische spoorwegtroepen (belast met aanleg, herstelling, en vernieling van spoorwegen c.a.) en spoorwegexploitatietroepen, waaraan het bedrijf van vele in het operatiegebied gelegen baan vakken wordt opgedragen. 301

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 329