21sten meestat in de derde. Het spreekwoord „de laatste loodjes we gen het zwaarst" dient den A. B. terdege indachtig te zijn. Het noode- loos heen en weder trekken, b.v. tot het bereiken van het kantonne- ment na een afgelegden marsch, kan de betrokkenen voor den geheelen volgenden dag ongeschikt maken tot een flinke marschprestatie. Het ondervolgende staatje geeft een overzicht van hetgeen men bij een goed getrainden en gedisciplineerden troep aan uitvallers kan verwachten (op eene sterkte van 1003 man), buitengewone omstandigheden buiten beschouwing gelaten. Afstand in K. M. Uitvallers Rest naar proeven bij het 20 0 10CO Fransche leger; in de 25 1 999 tropen zullen de om 30 4 996 standigheden iets min 35 22 978 der gunstig zijn en dus 40 99 901 ook het aantal uitval 45 250 750 lers. 50 500 500 III. Gewicht door den man te dragen. Na de marschlengte komt als hoofdoorzaak der vermoeienis het door den man mede te voeren gewicht. De ondervinding heeft geleerd, dat genoemd gewicht niet meer mag zijn dan het halve lichaai sgewicht. Voor een deel onzer militairen is dus de limiet reeds overschreden. Overigens geldt voor de vermeerdering der bepakking uit den aard der zaak hetzelfde, als voor de verlenging van den marsch is gezegd. Men scherme dus niet te veel met het medenemen van meerdere dagrations, want elk K. G. boven het normale gewicht doet zijn invloed geducht gevoelen. IV. Marschsnelheid. De verrichte arbeid is recht evenredig met het vierkant van de snelheid, die dus van belangrijken invloed is. Een looppas b. v. van 200 M. volledig bepakt, tijdens een langen marsch, moet daarom niet gering worden geacht. Daar de snelheden van gewonen- en looppas zich verhouden ongeveer als 2: 3, zal de verrichte arbeid zich verhouden als 4: 9, alzoo bij den looppas meer dan het dubbele. Echter moet daarbij het navolgende wel in het oog worden gehou den. Alhoewel de arbeid verricht bij een marsch van 24 K.M. in b.v. 8 uren in eenige tijdseenheid geringer zal zijn dan die, welke 318

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 346