wordt verricht in dezelfde tijdseenheid bij denzelfden afstand, afgelegd in 6 uren, zal zich niettemin bij de vermoeienis, ontstaan gedurende eerstgenoemden marsch, voegen die, welke ontstaat door het 2 uren langer zijn in de marschhouding, het 2 uur langer dragen der bepak king enz. Een troep zal dan ook beter zijn, naarmate zijn normale marschsnelheid grooter is. Om die marschsnelheid langzamerhand grooter te maken, is voortdurende training noodig. Behalve van het aantal passen in een bepaalde tijdseenheid, hangt de marschsnelheid af van de lengte van den pas. De ondervin ding heeft geleerd, dat menschen van 1.60 M. en kleiner er op ge traind kunnen worden, passen van 0.80 M. te maken. Men heeft er zelfs de recruten van Opper-Silezië, die over het algemeen klein van gestalte zijn, toe kunnen brengen passen van 0.90 a 1 M. te maken. De Prins VON Hohenlohe schreef omtrent die militairen, dat het gemak, waarmede ze lange afstanden aflegden, de bewon dering afdwong der toeschouwers. Gewent men den infanterist aan het maken van b.v. 115 pas a 0.80 M. per minuut, dan verkrijgt men 50 X 115X0.80 M. 4,6 K.M. in het uur, waaronder 10 minuten rust begrepen, welke methode mij beter lijkt dan de in ons V. V. gevolgde. Zelfs zou men lang zamerhand 120 pas van 0.80 M. per minuut kunnen nemen. V. Invloed van de troepensterkte op de marschsnelheid. Het is een onomstootelijk feit, dat de snelheid van marcheeren eener divisie geringer is dan de die van een brigade die eener brigade geringer dan die van een regiment, enz. Dikwijls worden als redenen genoemd: lengte der colonne, op elkaar botsen, gebrek aan frissche lucht enz. Zulks is echter, mits de marsch behoorlijk geleid wordt en de marschcolonne (afstanden, enzverstandig is geregeld, niet juist. De ware reden is, dat er in de verschillende troependeelen, wat betreft marschtraining en marschautomatisme, geen homogeniteit zit De zoo dikwijls gesmade brigade-marschen (zie G.O.Izijn daarom van groot nut en het ware te wenschen, dat alle korpscommandanten zulks inzagen en er spoediger toe overgingen, marschen te doen maken door twee, door drie en door vier compagnieën van hun bataljon gezamenlijk. Het tijdperk der marschtraining zou dan bv. als volgt kunnen worden verdeeld (zie ook G. O. I., punt 3, 1ste al.): 15 FebruarE— 1 April: compagniesmarschen tot herhaling van het als recruut geleerde en tot beoefening der com- pagniesmarschtechniek: 1 X week, max imum 22X K. M. 319

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 347