zonder uitzondering. Naar den graad der vermoeienis kan deze bij
marcheeren in de maat van muziek of trom soms worden verhoogd,
in plaats van verlaagd. Indien de troep slechts een weinig vermoeid
is en er nog marschautomatisme aanwezig is, m. a. w. indien de
troep nog met de flinkheid en snelheid der tweede periode mar
cheert, is de muziek of trom opwekkend Indien de troep echter
reeds een vrij hoogen graad van vermoeidheid heeft bereikt, late
men het marcheeren in den pas met muziek of trom na, wijl zulks
dan te veel van de aandacht opvordert. Voorts late men gedurende
den marsch de trom niet te lang achtereen roeren om dezelfde reden.
Na zeer zware marschen is het zelfs gewenscht in de rust te mar
cheeren tot aan het kampement.
Speelt de muziek of doet zich de trom buiten de bebouwde kom der
gemeente hooren, dan eische men het in den pas marcheeren niet. Een
niet-vermoeide troep zal vanzelf in den pas gaan loopen, indien de
muziek of de tamboer een behoorlijk tempo aangeeft (115 in de minuut).
Hetzelfde geldt voor het marcheeren in den pas zonder trom of
muziek. Een goed getrainde troep zal, bij kleine gedeelten (peletons,
sectiën, halve sectiën), vanzelf in den pas gaan loopen. Gedwongen
wordt steeds de graad der vermoeienis verhoogd.
XIV. Maatregelen tegen de warmte.
Warmteziekte wordt veroorzaakt door een complex van verschijn
selen, verband houdende met een verhoogden wamtegraad van het
lichaam, met annex bijzondere gevoeligheid van hart, longen en
zenuwstelsel. De eerste verschijnselen zijn verhoogde temperatuur,
snelle polsslag, verstoorde ademhaling, enz. Menschen, wier lichaam
door alcohol of andere vergiften verzwakt is, zullen het spoedigst
last van de warmte hebben. Overigens is de allerbelangrijkste factor,
die den man gevoelig maakt voor de warmte, de vermoeienis. Deze
ontstaat door:
a. het marcheeren (zie I).
b. te korte slaap.
c. voorafgegane geslachtelijke excessen.
d. alcoholgebruik; zelfs het gebruik van enkele borrels heeft een
verderfelijken invloed.
e. voetgebreken.
de bepakking
g. ondoelmatigheid der tenue en der kleeding.
h. het onnoodig „in de houding" marcheeren met zg. „in orde bren
gen der kleeding".
325