Ik constateer dan ook, dat in Europa nergens voor het zwaar
der geschut de 3-stukken-batterij is aanvaard, ook niet in de door
Kapitein Kiès aangehaalde ontwerp-organisatie van het Nederland-
sche leger, voorts, dat de Duitschers van hunne 6-stukken-batterijen
der lichte veldkanonnen 2 batterijen elk van 4 stukken hebben
gemaakt.
Inderdaad is de redacteur van het A. T. een voorstander van de
3-stukken-veldbatterijen, doch indien men de door Kapitein Kiès
aangehaalde woorden, voor de motiveering van het behoud daar
van n.l. „de thans bestaande, goed voldaan hebbende organisatie"
uitbreidt tot het feit, dat de andere geschutsoorten in batterijen
van 4 stukken zijn ingedeeld, geen afdoende reden wordt geacht
om van de thans bestaande, goed voldaan hebbende, organisatie
afstand te doen, zal men in verband met het bovenstaande eerder
tot de conclusie komen, dat er ook voor ons geene aanleiding
bestaat om van de bij ons bestaande eveneens goed voldaan heb
bende organisatie (4-stukken-batterij) af te wijken.
Dat er ook vele tegenstanders van de 3-stukken-veldbatterij zijn,
is natuurlijk van algemeene bekendheid, doch ook in het A. T.
laten zich nog tegenstanders gelden. Zie o.a. Majoor van Dam van
Isselt in de Juni aflevering.
3e. De bij de divisie ingedeelde afdeeling houwitsers van !2cM.
is voorzien van autotractie.
In de Maart aflevering van het A. T. komt een stukje historische
ontwikkeling van den houwitser van 15 cM. voor. Zoo ziet men
hem van zijn zeer beperkte rol, n.l. om het veldleger te steunen
bij een aanval op de Fransche spervestingen, in 1900 ook voor den
bewegingsoorlog bestemd, onder den naam van zware artillerie van
het veldleger.
In 1902 wordt die artillerie korpsartillerie om thans bij de divisie
te worden ingedeeld. Hieruit ziet men reeds, dat die zware artil
lerie hoe langer hoe meer in inniger verband met de infanterie
optreedt.
Zeer veel tot de kennis van het gebruik dier artillerie kan bij
dragen de studie van Hans Friederich „Die taktische Verwendung
der schweren Artillerie" (1910), waarin men een duidelijk beeld
krijgt, hoe nauwe samenwerking reeds in 1908 door het Exerzier-
Reglement wordt gevorderd, n. 1. „im Verein mit der Feldartillerie
der Infanterie den Weg zum Siege zu bahnen". De schrijver be
handelt alleen den zuiveren bewegingsoorlog en laat daarbij zelfs
den strijd tegen versterkte veldstellingen buiten beschouwing.
33
I. M. T. 3 1919.