hiervoor bepaalde officieren uitzochl, heeft dit zeer zeker ook reden
van bestaan voor de Europeesche compagnieën vrijwilligers.
2. Kadervorming moet voor den Europceschen soldaat hoofdzaak
blijven. Zij, die na een drie- of zesjarig verband niet geschikt blij
ken om tot kader te worden aangesteld, moeten niet tot een nieuw
verband worden toegelaten. Doch aan den anderen kant móet aan
de Europeesche militairen in het leger de gelegenheid zijn geboden
om een zoodanig practisch, liefst vakonderwijs te genieten, dat zij
in de Indische maatschappij een behoorlijk stuk brood kunnen ver
dienen, wanneer zij na drie of zes jaar het leger moeten of willen
verlaten [eventueel in samenwerking met een capitulanten-
stelsel].
3. De Europeesche soldaat moet op geheel dezelfde wijze be
handeld worden als de Indische milicien-, hij mag in geen enkel
opzicht (huisvesting, voeding, voorrechten enz: enzten achter
worden gesteld. Men kan bezwaarlijk beginnen aan een opheffing
van den Europeeschen soldaat, wanneer men hen tegenover een
andere, uit militair oogpunt volstrekt niet hooger te stellen cate
gorie, zelfs schijnbaar naar beneden duwt.
4. Aan de korpschool der Europeanen moet niet les worden
gegeven door onderofficieren, naar door officieren, van het batal
jon, die hiertoe geschikt worden geoordeeld. Waarschijnlijk zou
het nog beter zijn om voor de Europeanen een garnizoensschool
te openen, eveneens onder leiding van een officier. Dit onderwijs
moet niet tot dienst voor de officieren worden verklaard, doch met
een behoorlijke toelage worden betaald.
Nu is het onderwijs aan deze scholen tweeledig en wel:
a. voor hen, die zich voor het toelatingsexamen der kaderscholen
willen bekwamen. Dit onderwijs kan gevoeglijk aan officieren worden
toevertrouwd. Bovendien zal dit vermoedelijk minder kostbaar zijn
dan het onderwijs van Europeesche onderwijzers, het bevordert den
band tusschen officieren en minderen en het voorkomt eventueele on-
gewenschte propoganda, welke vooral door de paedagogische volgelin
gen van Troelstra en Wijnkoop gaarne gepleegd zou kunnen worden.
b. voor hen, die zich, en dan vooral door vakonderwijs, verder
willen bekwamen in een of andere richting, m a.w. een soort aanvul-
lingsonderwijs, waarbij' da"n echter door het technisch onderwijs de
hoofdplaats ware #n te nemen.
Dit onderwijs zal door beroepsonderwijzers moeten worden ge
geven (o.a de leeraren aan ambachtscholen e.d.)
338