slechts een codificatie was van voorschriften en gebruiken op gebied van militaire strafrechtspleging van kracht bij de legers van de repu bliek onder de latere stadhouders. In het wezen der zaak onderscheidde deze rechtspleging zich weinig van het strafprocesrecht voor burgers, dat evenwel door de nieuwe Fransche wetgeving van 3 brumaire an IV en 7 pluvoise an IX tot in zijn grondvesten werd veranderd. Het eerbiedwaardig gebouw van onze militaire rechtsbeginselen was evenwel van zoo'n hechte constructie, dat hetde stormen der Fransche revolutie doorstond. Nog steeds dan wordt hier te Lande voor militairen recht ge sproken volgens beginselen, waarmee tegen burgers uit den bloeitijd van ons vaderland, „extra ordinarië werd gheprocedeert". Eigenlijk is dit reeds met evenveel woorden te lezen in artikel 58 van onze „Provisioneele Instructie" voor het Hoog Militair Gerechtshof van Nederlandsch-Indië, waar staat: „Bij provisie, en tot hierin nader zal worden voorzien (tot 19x9 kon dat niet) zal, ten aanzien van de manier van procedeeren worden gevolgd, de stijl van praktijk, bij den Hove van Holland, tot in den jaren 1810 in gebruik geweest zijnde, met inachtneming der volgende bijzondere bepalingen", ('volgen bijzondere bepalingen, die het principe niet aanroeren). Welke is nu die „extra ordinaire" procesvorm. Om die goed te doen verstaan, ga een beknopte beschouwing der vroegere vormen vooraf, een beschouwing, waarbij ik een en ander ontleen aan de brochure: Strafrecht en Strafproces in de 17de eeuw van Prof. Mr. D. Simons. De oudste vorm van strafproces bestond hierin, dat er ten overstaan van het volk strijd gevoerd werd tusschen den door het vergrijp benadeelden aanklager en den aangeklaagde. Waar men de opvatting huldigde, dat niet de gemeenschap, maar slechts degeen, tegen wien het feit gepleegd was of zijn familie, met de zaak te maken had, onthield de overheid, het staatsgeweld, zich van iedere tusschenkomst. De rechter sprak alleen recht, wanneer men hem riep; zonder klager geen rechter. En deze magistraat hield geen zelfstandig onderzoek; bekende de aanklaagde, dan had de rechter slechts te vonnissen; ontkende de man, dan moest hij getui gen voorbrengen, die zijn onschuld konden „bezweeren De getuigen en ook de getuigen a charge behoefden geen wetenschap te bezitten omtrent het gepleegde feit, ze bezweeren voornamelijk de geloofwaardigheid van aanklager of aangeklaagde. De rechter 347

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 375