ling of vermindering van straf, den beschuldigde zoeken te brengen tot confessie enz". Het mag niet meer, maar dat dit er zoo staat, bewijst, dat het in het oorspronkelijke stelsel paste. Dit zal U aan stonds nog duidelijker worden. Dat verbod van die belofte van vrijstelling of vermindering van straf om tot bekentenis te brengen, dateert ook uit de 17de eeuw; het is de oplossing van een strijdvraag op dat stuk. De Fransche schrijvers vonden, dat dit beloven toelaatbaar was en ook onze in 1582 gestorven rechtsgeleerde Simon van Leeuwen schreef, dat de rechter „met alle bedenkelijke simulatiën en de beloften van onstrafbaarheid de waarheid en de bekentenis mag doen ondersoe- ken, en dan den misdadiger desniettegenstaande op zoodanige be kentenis mag doen straffen". Men deed daarbij een beroep op 2 Corinthen 12, vers 16: „Ik en heb U niet beswaart, maar alsoo ik listig was, heb ik U met bedrog gevangen". De bekentenis bekleedt onder de bewijsmiddelen steeds een zeer voorname plaats. Toen ter ;tijd, en we zien dat in onze militaire rechtspleging ook nu nog, een extra voorname Niet alleen, dat bij „Confessie" verdere informatien niet noodig waren, slechts bij geheele of gedeeltelijke ontkentenis volgdenader onderzoek (zie in verband hiermee artikel 72 R. L.), maar hij die bekend had, miste het recht om in hooger beroep te komen. Dit nu was het gewichtigste, en voor die vroegere rechters pret tigste gevolg der bekentenis. Het appèl was in de republiek der ver- eenigde Nederlanden zoo allernaarst geregeld of liever zoo hopeloos ongeregeld, dat hooger beroep was zoo'n „intrecate materie", dat het zooveel mogelijk beperkt moest blijven. Het zou te ver voeren van die kwesties een beeld te geven. Ze stonden in het nauwst verband met de privileges van de onderscheiden steden en met de nationale politiek. Bij bekentenis geen appèl. Onze „Gecondemneerden zullen", zegt artikel 222 R. L., „het recht van appèl hebben aan het Hoog Militair Gerechtshof van alie vonnissen, waarbij door de krijgsraden niet enkel op confessie, maar ook op getuigen of andere bewijzen zal zijn recht gedaan". Om nu een niet appèlabele veroordeeling te verkrijgen, moest die bekentenis, als ze niet van zelf kwam, worden „verkregen". De „Geweldiger" (hoe komen wij aan het woord provoost-geweldiger?) stond klaar, ik denk zoo, met „stokkeknechten". Na iederen draai aan den pijnbank de vraag: „Moet gij dus niet bekennen 349

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 377