Uit de Practijk.
Oriënteeren met behulp uan de zon of bepaalde sterrenbeelden.
(met 1 figuur).
„Bij uitzondering niet over een kompas beschikkende, kan men
van de volgende hulpmiddelen gebruik maken om de hemelstreken
te bepalen", lezen we in het velddienstvoorschrift. Daarna worden
achtereenvolgens genoemd de zon en een paar sterrenbeelden.
Ofschoon dus vooropgesteld wordt, dat het hier gaat om uitzonde
ringsgevallen, hebben de samenstellers van het V. V. het toch wen-
schelijk geacht een vrij groote plaats te wijden voornamelijk aan de
zon als oriënteeringsmiddel.
Het onderstaande wordt dan ook niet geschreven om het belang
ervan voor de praktijk, doch uit overweging, dat, waar het onder
werp in het V. V. een bespreking van anderhalve bladzijde wordt
waardig gekeurd, een nadere beschouwing van die bespreking haar
nut kan hebben, al was het alleen maar om enkele cosmografische
begrippen weder op te halen, waarover blijkens het volgende nu
niet bepaald overeenstemming heerscht tusschen de tekst van het
V. V. en schrijver dezes. Liever dan regel voor regel aan onze
critiek te onderwerpen, willen wij uit enkele grondbegrippen, die
aan alle lezers bekend mogen verondersteld worden, vaststellen in
hoeverre de genoemde hulpmiddelen dienstig kunnen zijn voor
oriënteering.
Wij gaan hierbij uit van het samenstel van vlakken en lijnen,
dat zich het besi" aan ons voorstellingsvermogen aanpast, nl. het
vlak van den (waren) horizon, dat wij bij het volgende immers
het gaat erom van hemellichamen het azimut, d.i, de afwijking van
de noordrichting, in het vlak van den horizon te bepalen als pro-
jectievlak zullen aanemen. Met verwijzing naar bijgevoegde figuur
stellen wij dit voor als besloten door den grooten cirkel, die de
snijlijn vormt van den horizon met het schijnbare hemelgewelf, in
welk vlak zijn getrokken de lijnen N-Z, O-W en de lijnen, die de
vier ontstane kwadranten halveeren, dus het NO. ZW, en ZO aan
geven. Denken we ons thans het aequatorvlak aangebracht, met de
lijn O-W als snijlijn met den horizon, dan zullen deze vlakken een
hoek vormen gelijk aan het complement van de geografische
breedte van de plaats van waarneming. De snijlijn van dit aequa
torvlak met het schijnbare hemelgewelf zal tevens de zonnebaan
aangeven als de zon in lente of herfstpunt staat, d.i. op 21 Maart
of 23 September.
356