b. practisch geschikt als onderofficier, c. geëxamineerd s.m.a, of sm.i., dit te beoordeelen zoowel door den korps- als door den compag niescommandant. Verder is het in den geest van deze A.Odat bij het nemen van het examen de beoordeeiing van de practische bruikbaarheid op den voorgrond staat. Het examen mag vooral geen schoolsch karakter hebben, enz. Uit ailes blijkt dus, dat men gewild heeft practisch bruikbare menschen en nu moet het ons terstond uit de pen, dat, al voldoet een onderofficier aan deze voorwaarde, het nog absoluut onzeker is, of hij zijn tegenwoordige taak als onderluitenant naar behooren zal kunnen vervullen. Wij wenschen daarom beslist naast die practische bruikbaarheid een beoordeeling omtrentverstandelijke vermogens, beschaving en eenige algemeene ontwikkeling. Wij krijgen thans menschen, die hun regiem nten, tactiek en versterkingskunst botweg uit hun hoofd geleerd hebben; de examens toonen dit duidelijk aan; bij de meesten is geen sprake van ver werking der leerstof. Van een opvoeder en onderwijzer van dien rang moet men toch zeer zeker eenig inzicht in de reglementen enz. kunnen eischen. Met eenige beschaving bedoelen wij, dat de aspiranten zich hierin a moeten onderscheiden van de andere onderofficieren. Niet alleen zal zulks het aanzien van het korps onderluitenants zoowel in als buiten het Leger verheffen, doch tevens dient deze eisch gesteld te worden met het oog op de komende militie, reservekader, vaandrigs, militie- en reserve-officieren, enz. Thans heeft men onderluitenants, die dikwerf onderling hemels breed in beschavingsvormen verschillen, met dit bedenkelijke gevolg, dat men, buiten zijnde, den één wel en den ander niet in de officiers kringen wil opnemen, b.v. bij manoeuvres, gezamenlijke mess, op de B.B., enz.; dit geeft dikwerf aanleiding tot wrijving, met als gevolg een slechten geest. Nu nog de geëischte, algemeene ontwikkeling. Natuurlijk kunnen wij hier geen overdreven eischen stellen, doch we vragen ons af, hoe zal de onderluitenant, die reeds den Lande jaren lang met ijver en veel plichtsbetrachting gediend heeft, ook in dit opzicht komen te staan tegenover toekomstige vaandrigs, militie- en reserve-officieren en Inl. officieren? Practisch zal hij in alle opzichten hun meerdere zijn; laten wij daarom zorg dragen, dat hij in ontwikkeling niet te ver van deze nieuwgeschapen categorieën komt te staan, zoodat hij zich daarin niet zoozeer de mindere zal gevoelen. Men begrijpe ons goed, wij wenschen geen ontwikkeling van een 3- of 5-jarige H. B. S., doch wij wenschen onderluitenants, die b.v. behoorlijk hun Nederlandsche taal kennen men staat soms ver-, steld over het Nederlandsch, dat men te hooren krijgt, blijkbaar wordt voor den sergeant majoorsrang de hand gelicht behoorlijk kunnen cijferen, wat weten van geschiedenis en aardrijkskunde van Ned.-Indië, land- en volkenkunde van Indië, e.d. 3c4

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 394