Bet nieuiDe recht uan beklag.
Zoo heeft dan een frissche liberale wind iets goeds naar deze
landen gedreven: een nieuw reclamerecht voor ons Leger, een
waardevol geschenk voor het stiefkind onzer instellingen: de
militaire rechtspleging.
Wel heeft dat stiefkind zeer lang naar die gift moeten hunkeren,
en nóg heeft het daarover niet de vrije beschikking, want eerst
„op nader door den Gouverneur Generaal te bepalen tijdstip" kan
het geschenk worden aanvaard
Bij Staatsblad 1919, No. 11, werd een geheel nieuw stel reclame-
rechtregels gegeven. Let men enkel op de considerans, dan zou
hiertoe de stoot hebben gegeven de overweging: „dat het wenschelijk
is uit de regeling van het recht van beklag tegen eene krijgstuch-
telijke straf te doen vervallen het voorschrift, dat militairen, die
een onderzoek door den krijgsraad aanvragen, in voorloopig arrest
worden gehouden, totdat de eindbeslissing is gevallen; het recht
van beklag ook toe te kennen aan den in de tweede klasse van mili
taire discipline geplaatsten militair, wiens inlijving bij een straf-
detachement is gelast, en gelijkertijd de regeling van dit beklag nader
in overeenstemming te brengen met die van de wet op de krijgstucht
van 27 April 1903 (Nederlandsch Staatsblad No. 112)". Maar wij
zullen aanstonds zien, dat de wijziging van wijdere strekking is,
dat ook andere bezwaren tegen de oude regeling dan de in genoemde
considerans opgesomde, hebben gegolden
Met intrekking der vorige reclameregelingen, 15, 16, 17 en 18 R.
'L, en het K. B. van 2 November 1873, No. 25, werden dan de
navolgende regelen gegeven
De gestrafte, die zich bezwaard acht, kan, evenals voorheen/
zijn „beklag" doen bij den chef van den strafoplegger, echter
thans binnen een termijn van 4 dagen, aanvangende met den tweeden
dag na dien, waarop de oplegging der straf te zijner kennis is
gekomen. Vroeger moest dit geschieden niet vóór den tweeden
dag en niet na dan vijfden dag, terwijl hij, die zich in arrest
409