vrijgesteld van heerendienst. Deze bedraagt in de Minahasa volgens
het K. V. 14 per heerendienstplichtige per jaar, tegen 3 op Java en
20 op Ambon. Oogenschijnlijk is 14 dagdiensten per jaar niet veel,
maar juist in deze materie is het papier geduldig en wie weet, welk een
bron van geknoei en knevelarij heerendienst vormt wegens de moei
lijke contróle daarop van de zijde der Europeesche ambtenaren; wie
verder weet, dat onder die 14 dagdiensten de kampongdiensten niet
meegerekend zijn, zal niet aarzelen dat getal met 2, zelfs met 3 te
vermenigvuldigen. De exodus der Minahasers moet dan ook aan de
heerendiensten en hun aankleve van geknoei worden toegeschreven.
De Minahaser is niet als de Amboinees soldaat par droit de naissance
N. Graafland zegt zelfs van hem in zijn boek „De Minahassa"
„Zij, de arme, vreedzame Minahassers, waren niet opgewassen tegen
de Mangindanosche zeeroovers, want moedig, stout zijn zij niet.
Deze bewering nu voor rekening van Graafland latend, kan gezegd
worden, dat de Minahaser van huis uit landbouwer is en in de
Minahasa geen soldatengeslachten als op Ambon bestaan. Zijn dien
sten als militair dateeren eerst uit den Dipo Negoro oorlog en niet
als bij den Amboinees reeds uit de 17de eeuw. Het is dan ook
geen boute voorspelling, dat een geslaagde actie tegen de heeren
diensten den toeloop en het peil der Menadoneezen in ons leger
geducht zal doen verminderen.
Het spreekt van zelf, dat de heeren Laoh en Waworuntu als man
datarissen van een vereeniging, waarvan nog steeds het leeuwen
deel der leden uit militairen bestaat, zich verplicht geacht hebben
de grieven hunner lastgevers te bestemder plaatse voor te brengen.
De leer Laoh deed zulks reeds als lid der 1. W. deputatieMajoor
Waworuntu reisde daartoe bij zijn eersten gang naar den Volksraad
alle afdeelingen op Java af en overal klonk zijn opwekking eventueele
verlangens, grieven en klachten te zijner kennis te brengen. Die ver
langens enz. ziin kortelings samen te vatten in behandeling „sapertie
orang Blanda" en verzet tegen den algemeenen naam Amboinees.
De laatste grief is niet ongemotiveerd: in 1915 waren er 5878
Menadoneezen tegen 3479 Amboneezen, onder welke laatste nog
752 Timoreezen, in het leger. Waar in 19C8 de toenmalige kap.
Fabius in Kr. W. een pleidooi hield voor Zeeuwsche Bataljons, een
Friescli Regiment, a a., omdat „op die wijze de groote band, die
alle deelen der Weermacht moet verbinden, vergroot wordt, daar
in die benamingen zoowel tot haar recht komt de zelfstandigheid
der verschillende Provincies als haar band tot het groote geheel",
valt deze grief niet onbillijk te noemen.
417