eenigen tijd geleden voorgekomen, dat een beroemd Engelsch re giment, in plaats van het bevel op te volgen om verder te mar- cheeren, eenvoudig op eigen gelegenheid een kamp opsloeg. De bestraffingen voor dergelijke vergrijpen vallen in zulke gevallen, alleen om geen afschrik voor de recruteering te verwekken en om openlijk schandaal te vermijden, meestal niet te streng uit. Eenige raddraaiers worden gestraft, doch dikwijls wordt hun spoedig genade geschonken, de overigen worden gewoonlijk op een appèl ernstig vermaand en in het ernstigste geval worden heele troependeelen soms (voor korten tijd) bij wijze van straf, naar verafgelegen koloniën gezonden. Ove rigens zijn de straffen tot handhaving der discipline op zich zelf niet te zacht, maar men past ze te weinig toe. Het grootste euvel in het leger is de desertie. In 1895 kwamen er meer dan 33CO ge vallen voor, zonder de ongeoorloofde afwezigheid mee te rekenen. Ook komt het geval vaak voor van verlaten van het eene en dienst- nemen bij een ander korps, om zich zoo op bedriegeiijke wijze in het bezit van het handgeld te stellen. De stof, waaruit de minderen van het Engelsche huurleger geno men worden, is in de laatste jaren, vergeleken bij vroeger, ongetwijfeld beter geworden. Nochtans ligt het in den aard der zaak, dat zij altijd van een minder gehalte blijven zal, daar de werkzame, flinke, eenigszins ontwikkelde jonge burgers niet zoo licht als verongelukte deugnieten, arbeiders zonder werk en ambtenaren zonder plaats, hun laatste hoop bij de wervers zoeken. Het geringe aanzien, waarin ondanks alle schoone woorden in het parlement en in de pers over „our gallant army" de gewone soldaat, ja zelfs de onder officieren staan, blijkt reeds daaruit, dat in vele der betere restaura ties, theaters en uitspanningslokalen aan deze leden van het leger in uniform geen toegang verleend wordt en alle pogingen der mili taire autoriteiten om de soldaten e.n hooger standpunt in de oogen der burgerij te doen innemen, zijn tot nu toe niet met goed gevolg bekroond". Wat betreft het Vreemdenlegioen: de campagne door de Duit- schers in 1912 en 1913 o.a tegen dienstneming daarbij, tegelijk tegen dienstneming bij ons leger op touw gezet en het antwoord daarop van Reginald d' Arcy in de Contemporary Review van Juli 1913, en van Albéric Cahuet in de Illustration van 19 Juli 1913, leverden de noodige gegevens, die getoest konden worden aan de „Losse aanteekeningen na een kort verblijf in Algerië" van de hand van den toenmaligen Majoor J. J. Stolk, voorkomende in het I.M.T. 1910, No. 3 en aan mondelinge mededeelingen van een ex-legion- 424

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 456