Het totaal gemis aan kennis van den Nederlander om zijn huid
te "verdedigendat gemis, door elk soldaat gevoeld, van hoog
tot laag is het, wat het Indische leger moedeloos maakt t. o. van
den mogelijken strijd tegen den B. V. - Het leger was moedeloos
onder den Gen. DE Greve, zooals het dat was onder Michielsen,
van Daalen, v.d. Willigen en Rost van Tonningen, het leger
zal moedeloos blijven onder den tegenwoordigen legerct. en onder nog
velen na hem, omdat het weet, dat de Nederlandsche natie te klein
is in hare ideëen om met al haar denken en kunnen en willen het
grootsche devies van haar wapenschild: „!k zal handhaven getrouw
te zijn!
Thans twee historischen feiten.
I. Bij Dozij en te Roever lezen we: „Reeds kort na het uitbre
ken van den oorlog wendden zich de gezamenlijke kapiteins tot de
Staten met ernstige klachten: „Meer dan £0 schepen bevinden zxh
in de Engelsche vloot, welke beter zijn dan het beste Nederlandsche
schip". De adm. W. Cz. de Witt zeide o.a. in de Statenvergadering:
Wat helpt het, dat ik zwijg voor mijne opperheeren; ik mag en
moet het zeggen: de Engelschen zijn meesters van ons en diens
volgens van de zee".
2 De beruchte Staatscommissie van 1912, die ons leger een taak
opdragend tegen den B.V., de sterkte wil inkrimpen tot 12.000 man;
het unaniem protest van elk, die wat beteekende in ons leger, tegen
de conclusies van die commissie en het aanvaarden van het leger-
commando door het militaire lid dier commissie.
De vergelijking is niet in ons voordeel. Zoo is het steeds geweest:
elke Nederlandsche regeering heeft altijd de defensie voor een koopje
willen hebben en steeds heeft men gewillig van militaire zijde vol
daan aan dat verlangen, niettegenstaande de protesten daartegen uit
het leger, maar dan ook met dit gevolg, dat als de geleverde waar niet
meeviel, 'de militaire adviseur en niet de regeering de zondebok was.
Dit gemis aan contact tusschen het legercommando en het leger
is ook nog op andere wijze tot uiting gekomen. Wat toch te denken
van de circulaire van een afgetreden Wapeninspecteur naar aanlei
ding van het opstel van Troepenofficier in het orgaan derN. I. O V.
vooral van het slot, waarin gevraagd wordt bij welk korps de ge
schetste toestanden bestonden? De Wapenchef wist niet, wat e>k
officier van zijn wapen bekend was, nml. dat de toestanden alge
meen waren.
Wat te denken van een der laatste circulaires van den atgetreoen
legercommandant, waarin aangedrongen wordt op het doen van
434