Kap. Westerveld geeft een korte beschrijving met teekening van een hulpmiddel bij het inrichten van een boom tot waarnemingspost, waarbij slechts van de bij de veldbatterij aanwezige materialen (ijze ren ladder, touwladder, fouragestrikken enz.) is gebruik gemaakt. „Technische opmerkingen in verband met tactische bezwaren" is de ietwat zwaarwichtige titel, dien luit. v. d. Heuvel geeft aan zijn beschrijving van een hulpmiddel (draaibare stootbalk) om het nachtelijk kaartstormvuur met meer nauwkeurigheid te kunnen afgeven. Kap. Roldanus vervolgt zijn opstel „Het schieten der vesting artillerie" met een toepassing op de kaart. Verder „Boekbespreking" en „Overzicht van tijdschriften". Militaire Spectator No. 8, Augustus 1918. Eerste luit-adjudant de Jongh opent de artikelenreeks met een lijvig en zeer dégelijk opstel over „De positie van den officier als opvoeder en volksleider", hetwelk zeer ter lezing en overdenking kan worden aanbevolen, te meer nu door de invoering van de mi litie ook ónze taak in dit opzicht hoogere beteekenis verkrijgt. Vervolgens een juichtoon van kap. Verberne: „20000 rookpluim- looze drievoetmitrailleurtjes". Schr ziet nl. zijn zoo vaak en krach tig herhaald hameren op dit aambeeld beloond door de invöering van het Lewis-geweer, het non-plus-ultra op het gebied van de lichte mitrailleurs (12 K. G.) en zingt, dankbaar gestemd, een lof lied op deze bij de Hembrug te vervaardigen mitrailleursoort. Toe gelicht met een photo worden voorts nog enkele gegevens over dit wapen verschaft. De strijd over het gebruiken van gewapend of niet-gewapend beton in de versterkingskunst is nog niet ten einde; thans is de tegenstander van gewapend beton voor dat doel, de res=luit.-kol. der genie Hackstroh, aan het woord in zijn artikel: „Wensche- lijkhèid van het al of niet bezigen van gewapend beton voor semi- permanente of permanente schuilplaatsen". „De Nederlandsche soldaat in de krijgsgeschiedenis", een verza meling van oordeelvellingen van af de dagen van Prins Maurits, weergegeven door kap. de Gelder, die van meening is, dat uit het door hem vermelde „een indruk zal bijblijven en wel, dat het den Nederlandschen soldaat, wanneer hij aanvoerders had, die wisten te bevelen, te beloonen en zich te doen gehoorzamen, aan dapper heid en plichtsbetrachting nooit heeft ontbroken. Doch daarnevens zal het een ieder hebben getroffen, hoe spoedig diezelfde soldaat neiging vertoont om te verwilderen en zich te misdragen, zoodra de strenge leiding of het noodige toezicht ontbreken". 44

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 46