men hem stelt, eene bepaalde, niet aan een algemeen voorschrift,
maar aan den oogenblikkelijken toestand te ontleenen reden moet
bestaan.
Met het afkeurend oordeel van kapitein v. D. P. om de artillerie
zonder eenig verband met de aanvallende infanterie in een bewa
kingsstelling te plaatsen en haar op te dragen te vuren op „loonende
doelen" (zie de noot op blz. 930), ga ik geheel accoord Niet
echter met de wijze, waarop hij zich voorstelt zie blz. 930 dat
de samenwerking tusschen de beide wapens op het gevechtsveld
zal moeten plaats vinden. Ik acht een zoodanige samenwerking
om de boven reeds vermelde redenen een niet te verwezelijken
illusie en naar mijn overtuiging zal die samenwerking op veel
eenvoudiger grondslagen moeten berusten, zij het dan ook, dat het
daardoor voor de artillerie veel moeilijker zal worden om haar taak
behoorlijk te vervullen.
Die samenwerking, of beter gezegd de wijze van steunverleening
aan de aanvallende infanterie, zal in de eerste plaats zich moeten
richten naar de gegevens, welke de vijand ons niet kan onthouden,
nl. die, welke de artilleriecommandant uit eigen waarneming
verkrijgt, aangevuld met die, welke hij door middel van het ge
hoor afleidt uit den gang van het vuurgevecht der infanterie.
Al het meerdere is te beschouwen als een extra-voordeel, waarop
niet mag worden gerekend.
Wanneer de artilleriecommandant bij het begin van den aanval
het infanterievuurgevecht allengs algemeen hoort worden, dan kan
hij hieruit met vrij groote zekerheid afleiden, dat de voorste linie
der aanvallende infanterie de tegenpartij is genaderd tot op een
afstand, welke de 700 M. niet of weinig te boven gaat. Het daar
na plotseling sterk in hevigheid toenemen van het infanterievuur
bevat een onmiskenbare aanwijzing, dat bij een beide partijen iets
geschiedde, dat door de andere gevaarlijk wordt geacht bijvoor
beeld een sprong van den aanvaller waarin dan weer voor de
artillerie gereede aanleiding kan bestaan, om zich in het gevecht
te mengen tot steun of ontlasting der eigen infanterie, door de vij
andelijke stelling krachtig te beschieten.
Door aldus te handelen, verleent de artillerie daadwerkelijk steun
aan de eigen infanterie op een oogenblik, dat, blijkens het vuurge=
vecht, die steun minstens genomen zeer welkom is. De artillerie
verricht dus op dat oogenblik iets goeds en het zou mi glad
verkeerd zijn dit goede na te laten, in de hoop later, op grond
van mogelijke berichten uit de vuurlinie, iets nog beters te
446