kunnen doen. Wanneer er nu bovendien geen enkele grond bestaat om te mogen verwachten, dat de infanteriecommandant over meer en betere gegevens kan beschikken en inderdaad bestaat er in het algemeen voor zoodanige verwachting geen grond, althans zeker niet, dat die gegevens tijdig zullen inkomen dan is het duidelijk, dat er geen reden is om de artillerie als r e g e 1 te dwingen bevelen en aan wijzingen van den infanteriecommandant af te wachten voor de vol voering van de haar opgedragen taak En hoe dichter de aanvaller zijn doel nadert, hoe meer naar mijne overtuiging ook de nood zakelijkheid zich zal doen gevoelen om de artillerie vrijheid te laten eigener inzicht en eigener aandrang aan het gevecht deel te nemen; hoe ongunstiger dus ook de toestand aan eigen zijde wordt, wanneer de artillerie in eene conditie is geplaatst, waarin zij aan deze noodzakelijkheid niet kan voldoen, zooals in het door kapitein v. D P. veronderstelde geval. Dat hij zulks ook zelf heeft gevoeld, meen ik daaruit te mogen opmaken, dat hij, op het moment, dat de aanvallende infanterie in de meest kritieke omstandigheden zal komen te verkeeren, nl wanneer zij tot op stormafstand is genaderd, of a'thans zoo dicht op den vijand, dat het eigen artillerievuur voor haar gevaarlijk zou worden, hij plotseling zijn oorspronkelijke veronderstelling loslaat, om aan te nemen, dat de artillerie de eigen tirailleurlinie w 1 kan zien. Zoodra de aanvallende infanterie tot den stormloop zal overgaan, zal de artillerie, die tot nog toe den aanval ondersteunde, haar vuur moeten verleggen. Hoe zal dat oogenblik door de artillerie worden onderkend? Aan de hand van op zichzelf zeer juiste beschouwingen komt ka pitein v. D. P. tot de conclusie, dat de artillerie, moet worden g e- w a a r s c h u w d als het zoover is, en dat zulks het best zal ge schieden Tdoor de stormende a'deeling zeil" „Men bereikt dit", zegt hij, „door de infanterie bijzondere vlag- „gen te geven, waarmede zij op het oogenblik, dat zij stormt, „slechts behoeft te zwaaien". Wel, deze oplossing ligt zóó voor de hand, dat ook zonder de krijgsgeschiedenis dienaangaande te raadplegen, men als ontwijfel baar zeker kan aannemen, dat zij in de practijk ik bedoel natuur lijk in de g e v e c h t s p r a c t ij k, want de ervaring ten deze op het manoeuvreveld opgedaan heeft voor mij niet de minste waarde zal zijn toegepast, niet een enkele maal, doch herhaaldelijk. Maar wanneer dan sindsdien over dit gansch niet ingewikkelde vraag stuk nog „zooveel gesproken en geschreven is", zooals kapitein 447

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 479