ra
ra
nagekomen stuk.
Uii de begrooting (Dndiseh ontmerp) noor 1920.
De rede, waarmede de Gouverneur-Generaal op 20 Mei j.i. de
eerste gewone zitting "van den Volksraad van dit jaar geopend heeft,
bracht de openlijke bevestiging van hetgeen de pers ons geruimen tijd
geleden over de naaste toekomst van ons krijgswezen bericht heeft.
In die rede lezen wij n 1. het volgende:
„In verband met de mogelijkheid der vorming van een volkeren
bond zijn verschillende maatregelen tot wijziging, uitbreiding en
„vervolmaking der landsverdediging uitgesteld".
Nu is uitstel geen afstel, tenminste niet in de taalkundige betee-
kenis van beide woorden en daarom zou uit het bovenstaande
kunnen worden afgeleid, dat men eerst een volledig denkbeeld van
den volkerenbond c a. hebben wil, alvorens beslissende maatregelen
te nemen. In welke richting onze w.enschen dan gaan, hebben wij
reeds in de Febr.- en April-afl. van dit tijdschrift uiteengezet, n 1.
öf een eenvoudig politieleger, öf een werkelijke weermacht, welke
in uitrusting en geoefendheid bij geen andere ten achter staat; on
der geen voorwaarde bestendiging van den bestaanden, volstrekt
onbevredigenden toestand, die ons officierskorps meer drukt dan de
geldelijke en maatschappelijke achteruitstelling, waaraan het steeds
blootstaat.
Intusschen is het begrijpelijk, dat men eerst het katje uit den
boom wil kijken, eerst weten wil, wat de volkerenbond voor de
toekomst beteekent. Maar het is zeer te hopen, dat deze periode
van afwachten maar kort moge duren, omdat zij een pijnlijke on
zekerheid omtrent de toekomst van ons leger schept, waardoor
niemand onzer weet, waaraan hij zich te houden heeft
Het Opperbestuur neme dus spoedig een besluit, wil het niet de
kans loopen, dat de beste elementen van het officierskorps
onder den invloed der bestaande moedeloosheid en onzekerheid
elders een goed heenkomen zoeken en dus onze weermacht volmaakt
gedesorganiseerd zou blijken, wanneer bij nader inzien de B. V,
niet voor den volkerenbond wijkt.
De ontworpen oorlogsbegrooting kan dus niet anders zijn dan een
begrooting van uitgaven en ontvangsten om de zaak gaande te landen,
meer niet; zoodra een beslissing genomen is, kunnen de daarvoor
noodige uitgaven op een aanvullingsbegrooting gebracht worden.
Daarom verwondert het ons in de IXde afdeeling een paar nieuwe
posten te vinden, die rechtstreeks met de verdediging in verband
462
|fc§)(d*J
1