nog eens: de sameiiirerfeing lus-
5chen infanterie en artillerie.
Het was mij om meerdere redenen een aangename verrassing,
van twee alleszins bevoegde zijden een kritiek te mogen ontmoeten
op mijn artikel in het voorgaande December-nummer van dit tijd
schrift, betreffende de samenwerking tusschen infanterie en artille
rie, en we! een artikel van den Heer Sieburgh, getiteld „Infanterie het
hoofdwapen" in het April-nummer, en een artikel van den Kolonel
Gerth van Wijk in het Mei-nummer, getiteld „De samenwerking
van infanterie en artillerie in het gevecht".
Dat deze kritiek mij aangenaam verraste, zeg ik niet om daaraan
ook maar eenigszins de kracht te ontnemen. In de eerste plaats
acht ik het verblijdend, dat dit zoo gewichtige onderwerp ook van
andere dan artilleristische zijde belangstelling wekt. Daardoor ontstaat
het zoo onmisbare contact, dat een hulpwapen als de artillerie met
het Hoofdwapen moet hebben. En waar dit hulpwapen aan de
wenschen van het Hoofdwapen tegemoet zal moeten komen, dit
zelfs zijn eenige bestaansreden is, kan het niet anders dan wensche-
lijk en noodig zijn te vernemen, wat de verwachtingen van het
Hoofdwapen zijn.
In de tweede plaats beschouw ik de geleverde kritiek als een
rem op mijn artikel. Niet, dat ik daarvan een woord zou willen
terugnemen. Maar het is een bekend verschijnsel, dat een pleidooi
voor een of andere zaak den schijn wekt, of men daarmede andere
mogelijkheden en omstandigheden zou willen uitsluiten. Slechte ver
staanders zullen dan ook star aan het voorbeeld vasthouden. En al
zou men een artikel met waarschuwende woorden doorspekken,
moeilijk zou het blijken de lezers er toe te krijgen het gelezene
aan de omstandigheden aan te passen.
Waar ik dus den schijn gewekt moet hebben (ik was daar zelf
niet het laatste op voorbereid!), dat de verbinding tusschen artillerie
en infanterie op het gevechtsveld altijd een uiterst ingewikkelde,
tijdverslindende en het gevecht storende geschiedenis is, kan het
niet anders dan gunstig werken, wanneer van gezaghebber de zijde
hiertegen een stem wordt verheven.
467
I. M. T. 30 1319.