Het betoog omtrent bescherming tegen artillerievuur, en de gelijk moedigheid, of verliezen ontstaan door geweervuur of GK-kogels, kan ik niet wel met mijn artikel in verband brengen. Ik meen, dat de schrijver hier uit het oog verliest, wat ik eigenlijk wilde beschrijven; ik heb n.l. niet geschreven over de samenwerking van een artil leriemacht in het algemeen met een infanteriemacht tot bereiking van éénzelfde gevechtsdoel, doch het samenwerken van (volgens mijn voorbeeld) een bataljon met een infanteriebatterij. Het zal den schrijver niet onbekend zijn, dat de bestrijding van vijandelijke artillerie op geheel andere grondslagen geschiedt; dat het samenwerken van de daarvoor gebruikte batterijen met de infanterie alleen bestaat in de bestrijding op zichzelf, doch dat de infanterie zich daar niet rechtstreeks mee bemoeit. Het verschil is uitgedrukt in de termen „infanteriebatterijen" en „contrabatterijen". De laatste onderhouden geen technisch ver band met de infanterie, die ze immers toch niet van dienst kan zijn. Wat de Heer SiEBURGH verder zegt over de blijmoedigheid van de infanterie om verliezen te lijden, haar besef, dat zij het Hoofd wapen is, plicht om voorwaarts te gaan, angstvallig wachten, verraad, jegens reeds vechtende kameraden, dat alles heeft m i. onschatbare waarde als een inleiding met vette letters gedrukt, voor theoriën, waar schuwingen aan het eind van hoofdslukken, redevoeringen enz., maar betreft niet rechtstreeks de tactiek cum annexis. Als wij die behan delen, moeten wij een beetje droog blijven Wij behandelen dan vriend en vijand met een gelijk physiek, moreel, uitrusting, gevulde maag enz. En als wij dan alle wetenschap, droge kost, geslikt hebben, dan roepen wij hoera voor het moreel, de kameraden enz. Ik meen aan officieren in het algemeen, en de officieren van ons leger in het bij zonder, voldoende geest en kennis te moeten toeschrijven, dat zij zich volkomen bewust zijn van de hoogere plichten, door den schrij ver genoemd, en waarvan zij zich door mijn artikel al even weinig zullen laten afbrengen als de geachte schrijver zelf en mijn andere tegenstander. De artillerie mag niet vervallen in „hinderlijke opdringerigheid, welke de infanterie in hare actie belemmert, hare bewegingen ver traagt, haar offensieven geest vermoordt Geachte schrijver, ik ken eenige gevallen van die hinderlijke op dringerigheidzij zijn in bijna alle oorlogen voorgekomen; veel in den Russisch-Japanschen. Zij bestonden daarin, dat de infanterie door haar eigen artillerie uit de veroverde stelling werd weggeschoten. Dit kwam door den offensieven geest, zich verkeerdelijk uitende in het gebrek aan verbinding. 470

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 502