ontkomen? Maar wie ook zal er altijd in slagen te ontkomen aan de veie tactische nadeelen, waarmede een gevecht dikwijls moet worden aanvaard? De eerste vraag, die ik mij stelde, was: komt het voor, dat artillerie gedwongen wordt infanterie te steunen, of schoon zij het doel niet ziet? Die vraag kon ik op grond van ma noeuvre-ervaring niet anders dan bevestigend beantwoorden. Want in dit geval geeft de manoeuvre ons een beeld van de werkelijkheid. De verschillende bevelhebbers zuilen in den oorlog dezelfde beve len geven als op het manoeuvreterrein. Wat betreft het vuren op onzichtbare doelen, zullen zij daartoe ook veelal gedwongen zijn. Dergelijke situaties zijn in onze zwaar begroeide terreinen zeer denkbaar. Zulk een situatie heb ik geno men; niet een situatie, dat het anders kon. En juist dan moeten wij toonen, wat wij er van kunnen maken. Het vuren op onzichtbare, of slechts zeer gedeeltelijk zichtbare doelen is trouwens meer en meer een kenmerk van den modernen oorlog geworden. In Frankrijk luidde de klacht: wij hebben vóór den oorlog veel te weinig geleerd, hoe wij op onzichtbare doelen moeten schieten. Intusschen, het geval wordt wel veel gunstiger, maar in vele opzichten niet anders, wanneer de artillerie het aanvalsterrein wèl overziet. Want, zoo als ik reeds zeide, al wordt der artillerie in den aanvang het doel precies aangewezen, het is in 't geheel niet gezegd, dat die eerste aanwijzing de juiste en de laatste zal zijn. De geachte schrijver kent in denzelfden geest als de Heer Sieburgh aan de kameraadschap een groote waarde toe voor de samenwerking. Nu, wat zal ik daartegen kunnen zeggen? Maar toch meen ik, evenals in het geval van den Heer Sieburgh, te moeten waarschuwen tegen de conclusie, die men daaruit zou kunnen trekken, dat uit kameraadschap zich een zoodanige drang naar samenwerking zou kunnen ontwikkelen, dat de exécutanten vanzelf weten, wat hun te doen staat. Ik voor mij meen, dat wij alle factoren afzonderlijk in rekening moeten brengenmoreele factoren en die van het nuchtere verstand. De beste technische opzet kan de kameraadschap niet ontberen. En de diepstgevoelde kameraadschap is niet in staat technische fouten te elimineeren. En m.i. zal de artillerie steeds aan de vechtende infanterie moeten vragen, wat zij wenscht, dat de artillerie haar geeft. Dat zij datgene, wat zij moet geven, met algeheele zelfopoffering zal aanbieden, dat heeft de artillerie meermalen bewezen. 483 I. M. T. 31 1919,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 515