Ik geloof, dat deze aanwijzingen een voldoend duidelijk beeld geven van de verbinding en samenwerking. Het verschilt vrijwel in niets van hetgeen daaromtrent vóór den oorlog de geldende meening was. En ik voor mij kan daarin niet anders zien dan een bevestiging van het door mij verkondigde. Door mij is alleen nog geschetst, op welke wijze de verbindingsofficier de verbinding met de infan terie en wel tot en met de voorste linie tot stand brengt. Of men zoover wil gaan als in mijn voorbeeld, dat moeteen ieder voor zich weten. Aan de methode verandert het niets, en de Duitsche verbin dingsofficier zal zijn seinmiddelen toch ook wel meenemen om er mee te seinen, zijn vlaggen om er mee te zwaaien en zijn seinlam pen om ze te laten schijnen. Dat ook hier gerekend wordt op een ruim veld voor initiatief, behoeft ons niet te verwonderen. Het lijkt mij overigens een onmogelijkheid uit het voorgaande te besluiten, dat het de bedoeling is de verbinding te doen plaats hebben op het gehoor, en dat de verbindingsofficier met zijn talrijke verbindingsmiddelen zou dienen voor andere doeleinden, die dan moeilijk kunnen worden nagegaan. Na hetgeen de Kolonel Gerth van Wijk heeft geschreven en na mijn verweer zal een ieder, naar ik hoop, voldoende gewezen zijn op de voetangels en klemmen, die men verwachten kan bij het stre ven naar samenwerking. Indien dit streven er maar is, en men heeft eenig begrip van de waarde der middelen, waarover beschikt kan worden, dan is de goede samenwerking ook ongetwijfeld ge waarborgd. Bandoeng, April 1919. J. B. van der Poll, Kapitein der Artillerie. 485

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 517