2 -^4= wv 'c6 (L' 525
die keten, u 2 xn, L de zelfinductie in Henry, C de capa
citeit in farad.
We vinden dan voor tak I (Wt Ws Wi stellend):
Ws, Vw,2 u2Li2(I)
voor tak II
Ws„ V(Wi4 Wl)2_|_ «(l, -I- 5 1) __L_ 2 (H)
wC J
en voor tak II, zonder condensator:
Wsi, -V (Wi Wl)2+J «(L, -1-51) 2 ^Illy>
Vergelijken we de vormen (II) en (III) met elkaar, dan zien we
al gauw, dat de vorm onder het wortelteeken van (III), door de
aanwezigheid van den condensator is verminderd geworden met:
Li-1-51 1 (IV)
C «2 C2
Vullen we in voor C 0,C00002 farad, dan is:
Stellen we voor respectievelijk 3000 en 30.000, d i. respectie
velijk voor n 480 (frequentie brommerstroom) en n 4800
(hoogste frequentie spreekstroom) en 1 0,003 H, dan is de vorm
(IV) geworden respectievelijk:
106 Li 13.000 en 106 Li -|- 14820.
Voor de bepaling van Li zie verderop.
Het nut van het gebruik van den condensator zien we hierdoor
dus in zijn werking ter gedeeltelijke compensatie van de vermeer
dering van den weerstand in de lijn.
Om de grootte van den condensator te bepalen voor een vol
komen compensatie in tak II, hebben we de vormen (I) en (II) te
vergelijken.
Dezelfde afstanden tusschen de posten 5 K. M. aanhoudende,
verkrijgen we dan voor de compensatievergelijking:
2 W, WL -I- W2l -J- 10 w2L, I-f 25 «212 _2 L' "j." 5 1 +-^£2=
O(V)
In deze vergelijking de bekende waarden invullende, d.i. voor
Wi Wt -|- Ws 400 XZ,
voor WL =1000 XZ,
voor L =0,003 H,
voor a =resp 3000 en 30.000,
krijgen we dus:
496