8105 106 27.10"L, +2025 - 2L' +°'C3 Q=o (VA)
respectievelijk
81C5 1C6 27106 L, +2025C0 2 Ll °.°3 J
C 9.108 C2
Uit (Va) vo'gt dus:
(1802025 27 104 LiC2 - (2 L, 0,03). C 0.
Verwaarloozen we den term wegens zijn kleinheid, dan zal
aan de gestelde vraag alleen voldoen de waarde
C— 2 Li °-°32 L, 0,03
1802C 25 27 iO4 L' taracl 1,8 0,27 Li" m
Uit (Vb) zal volgen:
2 Li 0,03
2 27 Li Weten we nu de waarde van Lt, dan kunnen
we uit (VA) en (VB), C berekenen; de grootste waarde van C wor
de aangehouden.
Hieruit zal tevens blijken, dat de compensatie, zoo niet alléén,
dan toch zeker het meest geldt voor de lage frequenties.
Hoe lager de frequentie, hoe lager de bromtoon, hoe grooter de
capaciteit van den condensator moet zijn.
Wordt door het Japansche apparaat aan die volkomen compen
satie (voor lijnafstanden 5 K.M.) voldaan, dan zal dus:
2 L, +0.03
1.8 0.27 Li Li—2,5 H. moeten zijn. In normale
gevallen is de zelfinductie echter niet hooger dan 1^ H.
L)e onbekende zelfinductie kunnen we vinden door de volgende
proef.
Een condensator van bekende capaciteit, b.v. 2 mf, geshunt door
een veranderlijken weerstand (rheostaat), een sleutel, een ge
voelige galvanometer (b.v. de inspecteurs-galvanometer) en een bat-
terij, worden met de onbekende zelfinductie in een keten geschakeld;
als in fig 10.
Bij drukken op den sleutel wordt de condensator geladen door
het spanningsverschil, heerschende tusschen A en B., d.i. dus gelijk
aan E i x (Ohmschen weerstand in R).
Bij loslaten van den sleutel ontlaadt de condensator zich volgens den
getrokken pijl door den geshunten weerstand (n.b. zonder zelfinductie
497