uit idiëel oogpunt. Geen degelijke jonge man kan met fanatisme
een levensdoel zoeken in een organisatie, die vrij algemeen met
den naam „rotzooi" aangeduid wordt.
Ten slotte nog iets, dat o.i. veel te veel vergeten wordt, als er
over de opleiding der officieren gesproken wordt in dien zin, dat
men daaraan de onvolkomenheden van het officierskorps wil wijten.
De jonge man, die de opleidingsschool verlaat, mag, alhoewel
hij getooid is met een officiersuniform, in geenen deel als een volwaar
dig officier beschouwd worden. Men heeft hem theoretisch zóóver
gebracht, dat hij, bij goede leiding, in betrekkelijk korten tijd een
goed luitenant kan zijn, d.w.z zoo noodig zijn compagniescommandant
vervangen.
Het is zijn compagniescommandant, die hem zóóver moet brengen.
Hoe staat het in het algemeen met die laatste opleiding?
Hoeveel compagniescommandanten laten hun jongen luitenant
tegenwoordig zijn bij het rapport, leiden hem stelselmatig op in het
practische compagniesbeheer, leiden hem, even stelselmatig, op in de
aanvoering van de gevechtseenheid bij de oefeningen, nemen de
moeite hem te leeren kennen in zijn karaktereigenaardigheden om
de minder gewenschte kantjes weg te vijlen en de goede eigen
schappen te ontwikkelen?
En dit alles is toch niets meer dan de voorschriften eischen.
Wanneer de jonge officieren slecht zijn, dan is dit voor een niet
gering deel de schuld van de ouderen.
K.
520