De heer Brandsteder, die in zeer scherpe bewoordingen de ten
hemel schreiende toestanden te Ngawi en Tjimahi in „Het Vrije
Woord" heeft beschreven en door zijn gevoel voor het daar gepleegde
onrecht meegesleept, daarbij wellicht de wet overtreden heeft - wat
door mij nog betwijfeld wordt moet voor die daad, voor het op
komen voor de rechten der menschheid want soldaten zijn ook
menschen boeten met 3 maanden gevangenisstraf.
De man, die wellicht meer dan anderen er toe heeft bijdragen,
dat eindelijk wordt ingezien, dat de toestanden in het leger niet
langer zoo kunnen blijven, dat de militaire rechtspraak niet meer
deugt, dat de straffen in Tjimahi toegepast uit den tijd zijn wordt,
omdat hij uit edele verontwaardiging over menschonteerende toe
standen wellicht dingen gedaan heeft, die volgens door menschen
geschreven wetten niet toelaatbaar zijn, drie maanden opgeborgen,
terwijl degenen, die schuldig zijn aan die misstanden, ongestraft
rondloopen en wellicht nog eens tot de hoogste rangen zullen
klimmen.
Ik wil hieraan toevoegen, dat ook „De Locomotief" gelooft, dat het
publieke rechtsgevoel geen bevrediging vindt in zoo'n zware straf.
Mijnheer de Voorzitter! Ik heb de geheele verdediging van den
heer Brandsteder, zooals hij die had willen voorlezen voor zijn
rechters, hier voor mij liggen. Het is een lijvig stuk, dat ik geheel
doorgelezen heb, en ik moet eerlijk zeggen, dat ik gerild heb van
die door den heer Brandsteder aan de hand van feiten gegeven
beschrijving van de toestanden in Tjimahi. Ik bewonder de menschen,
die zich bij zulke misstanden nog zoo kunnen beheerschen en moge
Brandsteder voor den gewonen rechter ook strafbaar zijn, de mensch
heid moet hem dankbaar zijn, dat hij zoo opgekomen is tegen al
dat onrecht.
Het is uiteraard uitgesloten, dat ik U al de door Brandsteder
aangevoerde staaltjes van onmenschelijkheid hier voorlees. Vergun
mij alleen een stukje voor te lezen uit z'n verdediging, waaruit
moge blijken, hoe hij gekomen is tot het schrijven van het geïncri
mineerde artikel.
„Steeds heb ik mijn bloed voelen koken, als daar weer eenige
staaltjes van militair recht ruchtbaar werden. Als wij daar hoorden,
dat een matroos, die onder sterk verzachtende omstandigheden
een bootsman een klap gaf, op de thuisreis van de Noord-Bra
bant na een ruim driejarig verblijf in de tropen, inplaats van
naar zijn betrekkingen, f/2 jaar de gevangenis in ging. Als
daar vijf lichtmatrozen, kinderen nog van 16 18 jaar, die uit
baloorigheid, omdat ze een tooneelvoorstelling niet mochten bij
wonen, een gymnastiekbank overboord gooien, voor 6 jaar en
negen maanden in de gevangenis worden gesmeten.
Als wij daar aan de 86 weigeraars van de „Regentes", tot
het uiterste gebracht door het machtsfanatisme van onhandige
en ontactische superieuren, 33 jaar gevangenisstraf zien opgelegd.
En als wij dan daarnaast constateeren, dat een officier, die
zijn meerdere in het publiek een slag in het gezicht geeft, hem
toevoegende „U bent een ploert", slechts 6 weken gevangenis-
54