Verder lezen wij in de Locomotief nog iets over de kwestie van het binden met pekdraad of talidoek, waarover ik het echter thans niet verder zal hebben. Uit een en ander blijkt wel, dat de verklaringen van Brandsteder niet overeenstemmen met die van den Legercommandant. Mijnheer de Voorzitter! De Legercommandant erkent van de kogelstraf, dat zoo deze al geen lichamelijke straf dan toch een zedelijke kwelling is. Gelukkig wordt hieraan toegevoegd, dat deze straf naar het oordeel der Regeering uit den tijd is Dit laatste geldt m.i. ook voor de lijfstraf, want ook hier is de zedelijke bestraffing het ergst. Voor mij is een zedelijke kwelling veel erger dan een lichame lijke straf. Dat dit ook door de soldaten gevoeid wordt, blijkt wel uit 't volgende stuk uil de verdediging van den heer Brandsteder: „Heeren rechters, een straf als deze, waarbij soms het bloed tegen de muren spat, is zeker een lichamelijke, een „lijfstraf" in de meest volstrekte beteekenis van het woord, maar na de lichamelijke kwelling, die kerels spoedig weten te vergeten, blijft de diepe schande den soldaat in zijn ziel branden Door negen man uit zijn cel gehaald, door vier zijner eigen makkers die moeten met het oog op de gevolgen van weigeren op de brits neergeworpen, vastgesnoerd en daar na op het commando „Marsch", alsof het een parade-manoeuvre geldt, met rottan bewerkt. Zoo'n tooneel zou men in al zijn afzichtelijkheid moeten bijwo nen om de felle verontwaardiging te beseffen, die den soldaat bezielt, als hij denkt aan zoo'n schandelijke gevoelensverstik- kende mishandeling Voelt toch rechters, die naast wettenkennis ja voor wetten- kennis, menschenkennis noodig hebt, voelt dat daar teTjimahi de menschen niet op het lichaam maar op de ziel geslagen worden. Beseft, dat de gldus toegebrachte wonden nimmer geheel zul len genezen. De verbittering door deze even wreede als domme straf ge wekt, wordt nimmer meer vergeten. De niet-verdorven doch alleen recalcitrante elementen, zij die mank gaan aan het euvel van een terechte ruggegraat, maakt men op die wijze niet handelbaarder, integendeel zij zullen zich er veeleer tegen in zetten en dikwijls juist door zulke straffen in den grond bedorven worden. En de werkelijk bedorven elementen, het eerste bewijs moet nog geleverd worden, dat een van deze categorie, door de behan deling te Ngawi of ïjimahi ondergaan, als fatsoenlijk soldaat bij de compagnie is teruggekeerd, of als behoorlijk burger aan de maatschappij is teruggegeven. Niet dan na ze eerst verminkt en geknauwd te hebben, is het militaire monster bereid zijn prooi los te laten". 58

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 60