Ik heb in de Memorie van Antwoord tot mijn genoegen gelezen,
dat er geen bezwaar bestaat tegen een bezoek aan de strafgevan
genis te Tjimahi en dat de Legercommandant bereid is ons daartoe
in de gelegenheid te stellen.
Ik zou gaarne aan die uitnoodiging gevolg willen geven, echter
onder deze voorwaarden:
1°. dat ik niet vooraf behoef te waarschuwen, wanneer ik kom, en
2°. dat ik de gevangenen kan uithooren, zonder dat er iemand bij is.
Ik zou gaarne ter voorkoming van eventueele beschuldigingen
van subjectiviteit nog een Volksraadslid medenemen en ik neb
daarvoor uitgekozen den heer Stokvis, die ook volgens de Regeering
een zeer achtenswaardig Volksraadslid is.
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Ik keur die voorwaarden
goed.
De heer Cramer: De Legercommandant stemt toe; dat doet
mij veel genoegen.
Thans kom ik op Ngawi; veel zal ik er thans niet over zeggen.
Indertijd is in „Het Vrije Woord" een en ander daarover ge
schreven en ik heb toen onderzocht, of de toestanden werkelijk zoo
zijn, waarop mij is medegedeeld, dat het artikel in hoofdzaak de
waarheid bevatte.
Zoo werden mij dezer dagen nog eenige staaltjes meegedeeld,
waaruit blijkt, hoe overdreven streng daar wordt opgetreden.
De menschen, die daar komen, zijn dikwijls dronkaards of hebben
zich aan andere onregelmatigheden in hun leven schuldig gemaakt;
in elk geval, men dient hun een anderen maatstaf aan te leggen
dan aan gewone menschen en nu wordt juist van hen een buiten
gewone plichtsbetrachting, een nakomen van bespottelijke bepalingen
geëischt. Zoo werd mij verteld, dat er geen stof hoe gering ook,
mag zijn op de britsen bij de dagelijksche inspectie. Dat is een
zeer overdreven eisch.
Wanneer de menschen naar de privaten moeten, moeten zij aan
zooveel bespottelijke plichtplegingen voldoen, dat hun de lust ver
gaat, om die gelegenheden te bezoeken.
In het cachot zijn aan het voeten- en hoofdeneinde ringen be
vestigd, waardoor het den z g. onhandelbaren onmogelijk kan worden
gemaakt zich op eenigerlei wijze te verzetten; zij worden dan met
touwen, die door bedoelde ringen worden geslagen, zoo vastgebon
den, dat zij zich niet meer kunnen verroeren. Ook te Ngawi heer-
schen ergerlijke toestanden.
Gaarne zou ik dan ook die gevangenis, onder dezelfde voor
waarden, als zoo even door mij ten aanzien van het bezoek aan
Tjimahi gesteld, bezoeken, waartegen de Legercommandant wel
geen bezwaar zal hebben.
Het is wenschelijk, zoo spoedig mogeliijk over te gaan tot op
heffing van Ngawi en hervorming van Tjimahi
59