Nu heeft zich het geval voorgedaan, dat een officier, die dit
gelezen heeft en lid van een examencommissie was, zich tot het
Legerbestuur gewend heeft om ook een toelage te ontvangen.
Dit was misschien wat voorbarig, omdat de regeling nog niet
was afgekomen, maar in ieder geval zou het de moeite waard zijn,
om te mogen vernemen, welk antwoord op dit stuk in de toekomst
kan worden verwacht.
Mijnheer de VoorzitterIk heb niet zonder reden eenigszins langer
stil gestaan bij deze kwesties van betrekkelijk ondergeschikt beiang.
Het gaat hier om betrekkelijk kleine bedragen en oppervlakkig
beschouwd zijn er geen groote belangen mee gemoeid, niettegen
staande dat heb ik hierover uitgeweid, omdat niets zoo onaange
naam werkt op den geest van een zekere categorie ambtenaren,
dan wanneer men het gevoel heeft voortdurend beknibbeld te
worden En dit is een bewerking, waaraan de officieren maar .al
te dikwijls bloot staan.
Mijnheer de Voorzitter! De geest onder het officierscorps is niet,
zooals die behoort te zijn.
De oorzaken zijn vele, een van de voornaamste is een zekere
mate van moedeloosheid ais gevolg van den onvoldoenden toestand,
waarin de weermacht zich bevindt Daarover wil ik niet verder
uitweiden, omdat het mij bekend is, dat de Regeering zeer verrei
kende plannen heeft om daarin verbetering te brengen, maar een
van de oorzaken is ook verkeerd toegepaste zuinigheid, waarop ik
gewezen heb en waarin naar ik hoop eenige verbetering zal worden
gebracht
Mijnheer de Voorzitter! Wij moeten niet vergeten, dat in een
modern leger, zooals wij dat nog niet hebben, maar misschien spoe
dig zullen krijgen, de taak van de officieren en onderofficieren niet
gemakkelijk is.
Zij zullen zijn in de eerste plaats de onderwijzers van hun onder
geschikten en moeten dus in de eerste plaats het vertrouwen van
hun ondergeschikten winnen, anders heeft het onderwijs geen
resultaten.
Zij moeten, waar noodig, voor de belangen van hun onderge
schikten opkomen en op het vertrouwen, daaruit geboren, en niet
op uiterlijk vertoon en ijdelen vormendienst moet de verhouding
tusschen de verschillende rangen steunen. Bij de opleiding moeten
die onderwijzers elk afstompend automatisme vermijden, zorgen,
dat elk strijder zich bewust worde van het ideaal, waarvoor hij
de wapens voert, opdat de weermacht zich ontwikkele tot een
alleszins bruikbaar middel in dienst der Indische gemeenschap tot
afweer van aanvallen van buiten, welke de geregelde ontwikkeling
van die gemeenschap dreigen te storen.
Dit is heel in het kort de taak van de officieren en onderoffi
cieren in een modern leger en het zal duidelijk zijn, dat vooral de
officieren aan zeer hooge eischen van vakkennis en karakter moe
ten voldoen, anders blijft de verhouding tusschen hen en de on
derofficieren en manschappen niet de juiste en kunnen allerlei mis
standen ontstaan.
75