te grieven en daarom doe ik een beroep op zijn rechtschapenheid,
om daarvan in deze vergadering te doen blijken.
De heer Cramer heeft in zijn rede noodzaak gevonden een aan
beveling te richten tot de Regeering, een aanbeveling, die heden
morgen is herhaald, om onder bepaalde omstandigheden tegenover
mij te handelen, zooals gehandeld is tegenover den opperbevel
hebber in Nederland. Ik laat daar, in hoeverre het op den weg
ligt van den heer Cramer, om de Regeering in dezen zin raad te
geven, maar ik wil hem hier de geruststellende verzekering geven,
dat het oogenblik, waarop de Regeering mij zou doen blijken, dat
zij mijn werk niet waardeert, of wanneer ik gedwongen zou wor
den handelingen te doen, die zouden strijden tegen mijn overtui
ging, dat dat oogenblik mij bereid zal vinden om mijn ambt over
te dragen, en ik geloof mij zelf voldoende fijngevoeligheid te mogen
toeschrijven, om te kunnen beoordeelen, of dat tijdstip is aange
broken of niet.
Mijnheer de Voorzitter! Bij de beantwoording van de sprekers van
hedenmorgen moet ik al dadelijk wijzen op de eigenaardige tactiek van
sommige heeren. Bij de toelichting van hun opvatting, dat er een alge-
meene ontevreden geest heerscht, komen die heeren altijd op dezelfde
punten terug, die ik al herhaalde malen gehoord heb. Een minder goede
strafrechtspleging, Ngawi, Tjimahi enz. Niettegenstaande de Regee
ring bij herhaling heeft verzekerd er meer dan eens in Nederland
op te hebben aangedrongen om tot spoedige invoering van die
nieuwe strafrechtspleging over te gaan, heeft dat nog niet plaats
gehad. Alleen heb ik juist gisterenavond een nieuwe regeling aan
gaande het recht van beklag ontvangen. Het is niet aan de Indische
autoriteiten te wijten, dat de gewijzigde strafrechtspleging nog niet
in haar geheel ingevoerd is; daartoe is van hare zijde alle moge
lijke moeite gedaan.
De rottanstraf is dit jaar niet en in de jaren van 1912 1917 in
totaal aan negen menschen opgelegd. Ook in 1917 zou die straf
niet zijn toegepast, indien men niet genoodzaakt was geweest, door
bijzondere omstandigheden, te Tjimahi een aantal gewezen militairen
onder te brengen. Door de heeren is dat genegeerd. Ook is geen
acht geslagen op de mededeeling van de Regeering, dat de voor
stellen om de straffen in de gevangenis te Tjimahi gelijk temaken
aan die in de andere gevangenissen zijn ingediend en dat in afwach
ting van de totstandkoming van die voorstellen noch rottanstraf
noch de straf van aan den kogel gesloten meer wordt opgelegd.
Dat de heeren niettemin steeds blijven hameren op datzelfde aam
beeld, leidt, Mijnheer de Voorzitter, tot de gevolgtrekking dat de
overige grieven toch niet zoo buitengewoon talrijk zijn, want als
zij dit wel waren, dan zou, al was het slechts ter afwisseling, wel
eens iets anders zijn te berde gebracht, vooral waar de Regeering
in deze drie zaken alle mogelijke opheldering heeft gegeven en
toezeggingen gedaan.
Verder hebben de heeren Cramer en Teeuwen gesproken over
de oplegging van straffen aan eenige militairen, die in gezelschap
van den heer Brandsteder zijn geweest in een Militair Tehuis en
86