ren, bezocht ik eerst enkele andere keukens om daarna naar de gevangenis te rijden. Nu hoort men echter in Ineië dikwijls van „kabar angin". Alleen ik wist, waar wij naar toegingen; mijn adju dant wist het niet. Hoe het mogelijk zou geweest zijn dat men in de gevangenis van mijn komst afwist, weet ik niet. Ik vermoed dan ook, dat men het niet wist. Ik vond er in de cellen twee personen, een Ambonees en een Inlander. Den Ambonees, een jongen van 18 jaar, heb ik de huid volgescholden, natuurlijk op mijn manier, omdat hij op dien leeftijd reeds in de mditaire gevangenis en bovendien in de cel zat. In die arrest-lokalen, althans aan den eenen kant, hing een minder aangename reuk eenigszins muf, en ik heb maatregelen gelroffen om hierin verbetering aan te brengen. In de cellen worden wel kettingen aangelegd, kromsiuiting heeft niet plaats; zooals de di recteur verzekert, geschiedt zulks nooit. er een so'daat, met een aantal jaren dienst, die al tweemaal in Tjimahi gevangen had gezeten. De man had een gunstig voor komen, en eene buitengewone bekwaamheid als kok; een ieder was zeer over hem voldaan. Tegenover mij had hij geen enkele klacht. kn nu wil ik gaarne aannemen, dat men tegenover den heer Cramer wel klachten uitbrengt en tegenover mij niet, maar toch heb ik er heelemaal geen bezwaar tegen, dat U de gevangenis bezoekt op de door U genoemde voorwaarden. Alleen wil ik er op wijzen, zooals ik vroeger en ook reeds vandaag heb opgemerkt, dat het streven schijnt te bestaan, om als juist aan te merken, wat de soldaten zeggen, en dat, wat van deze zijde komt, slechts onder groote reserve te aanvaarden. Bovendien moet ik er de aandacht op vestigen, dat, waar ik dadelijk toestemmend knikte, toen de heer Cramer zijn voorwaarden stelde, bij mij wel eenige verbazing werd gewekt toen de volgende spreker al dadelijk roet m het eten kwam gooien door de mededeeling: Al komt de heer Cramer onder de door hem genoemde voorwaarden in de gevangenis dan hecht ik aan dat onderzoek nog geen waarde; men rekent er toch op zijn komst. Als men dergelijke opvattingen heeft, is het beter dat men maar nooit een onderzoek instelt. Ik ben volkomen bereid den heer Cramer op de door hem gestelde voorwaarden toegang tot de gevangenis te verleenen, maar als men van tevoren reeds weet, welke resultaten dat onderzoek zal opleveren of resultaten wenscht, anders dan zij zijn, dan, ik herhaal het, is het maar beter geheel, van dat bezoek af te zien. Wat het idee aangaat om een commissie te benoemen van mili tairen en burgers, die zich bezig zou houden met de sociale toestan den in het leger, tegen de verwezenlijking daarvan zou ik absoluut geen bezwaar hebben. Ik heb niets te verbergen, iedereen mag weten wat er in het leger omgaat. De heer Teeuwen heeft bij zijn rede op den voorgrond gesteld, dat de Regeering, niettegenstaande het haar opvatting is, dat in het leger geen algemeene ontevredenheid heerscht, toch blijk gaf met spoed maatregelen daartegen te willen nemen, en hij heeft zich zelf daarbij een pluim op den hoed gestoken. 88

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 90